Klankbordgroep 2022

Het Interreg project ‘NITROMAN' wil in de Vlaams-Nederlandse grensregio onderzoeken of minerale meststoffen kunnen worden gewonnen uit de beschikbare mestoverschotten. NITROMAN wil via innovatieve technieken uit deze vloeibare mestfractie aanzienlijke hoeveelheden stikstof, kalium en water recupereren.

Op maandag 17 oktober 2022 vond de derde en laatste klankbordgroep van het project Nitroman plaats in Hooglede. Het project werd kort toegelicht waarna een stand van zaken werd gegeven over de wetgeving in Vlaanderen en Nederland rond RENURE. Hierna werden de resultaten uit de verschillende veldproeven voorgesteld, alsook de milieu-impactanalyse en de rekentool. Daarna volgde een discussiemoment en werd er afgesloten met een bedrijfsbezoek van een strippingscrubbing-installatie.

Stand van zaken beleid in Nederland

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft voor 2030 een visie voor de landbouw die gebaseerd is op drie pijlers:

• Grondgebonden veehouderij: Alle geproduceerde mest op het bedrijf kan worden afgezet op eigen landbouwgrond of via regionale afspraken voor grondgebruik.
• Niet grondgebonden: Indien een bedrijf geclassificeerd is als niet-grondgebonden, moet alle geproduceerde mest weggevoerd worden.
• Waterkwaliteit verder verbeteren met een specifieke gebiedsgerichte benadering.

Op deze manier wordt er in de regio’s een evenwicht verkregen tussen grond en mest, wat een invloed heeft op de mestmarkt. Dit zal er mogelijk voor zorgen dat mest terug zijn waarde krijgt voor meststof van landbouwproducten. Het resulteert eveneens in meer zekerheid en verhoogde capaciteit voor mestverwerking in veedichte gebieden. De Nederlandse akkerbouw en tuinbouw zal voor organische mest deels aangewezen zijn op de mestverwerking.

Op kortere termijn werd het zevende actieplan opgemaakt, wat nog moet goedgekeurd worden door Europa. Het accent in het zevende actieplan verschuift engiszins van gebruiksnormen (aantal kg nutriënten dat toegediend mag worden) naar gebruiksvoorschriften (bv. wanneer men mag bemesten, inzaaien van groenbemesters,…).

De voorgestelde maatregelen zijn zeer ingrijpend, vooral voor de akkerbouw en tuinbouw zijn de economische gevolgen groot. Voor de pijler ‘duurzame bouwplannen’ wordt verstaan dat een derde van de gewassen een rustgewas (bv. graan) moet zijn. Daarnaast moet op 60% van de percelen op 1 oktober een groenbemester ingezaaid zijn. Deze regel heeft vooral een grote impact voor landbouwers, loonwerkers,… die hun teeltrotatie of oogst soms drastisch moeten wijzigen. Het invoeren van de duurzame bouwplannen heeft het verbeteren van de nitraatspiegels in het Nederlands grondwater voor ogen.

In Nederland zijn er regionale verschillen waar te nemen voor de fosfaatproblematiek in vergelijking met de N-gevoelige gebieden. Zo zijn in veenweide gebieden (bv. in het Groen Hart in Zuid-Holland) meer fosfaatproblemen waar te nemen, terwijl nitraatproblemen zich bv. situeren in de zandregio’s, en dan met name in Zuid-Oost Nederland waar veel droge zandgronden zijn en veel uitspoelingsgevoelige gewassen als maïs, aardappelen en groenten worden geteeld. Echter problemen rond het oppervlaktewater zijn in Nederland overal terug te vinden.

Er moet rekening gehouden worden met teeltvrije zones (dit is een akkerrand van 2 tot 5m tot een maximum van 5% van het perceel). Op een teeltvrije rand is het toegelaten om bv. gras te laten groeien, maar er mag niet op bemest worden en geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. Het gras mag wel geoogst worden. Dit is in gebieden voor vee interessanter dan in akkerlandgebieden. Momenteel zijn er in Nederland nog geen studies uitgevoerd om het effect van de akkerrand na te gaan. De plannen zijn ook niet economisch doorgerekend, maar er is wel een MER (Milieu Effecten Rapport) op uitgevoerd.

Stand van zaken beleid in Vlaanderen

De transitie naar circulaire economie staat zowel Europees als op Vlaams niveau hoog op de agenda. Hier maakt ook RENURE een deel van uit, want een van de doelstellingen van circulaire economie is het vervangen van kunstmest door mestverwerkingsproducten.

Bij de opmaak van het Addendum BBT (Best Beschikbare Technieken) werd er aandacht gegeven aan de technieken voor nutriëntenrecuperatie. Hierbij staan de technieken voor stikstofrecuperatie het verst, namelijk de stripping-scrubbing en membraanfiltratie. Echter zijn deze technieken nog geen BBT,
maar worden ze ‘technieken in opkomst’ genoemd, omdat er nog te weinig volle schaal installaties operationeel zijn in Vlaanderen.

Momenteel hebben de herwonnen meststoffen nog de status van ‘dierlijke mest’ en moeten ze onder de 170 kg N/ha toegepast worden. In Vlaanderen werd gekeken voor een derogatie-aanvraag, maar die kan pas ingediend worden als het Actieplan voor MAP7 wordt goedgekeurd. Daarna zal het
Nitraatcomité nog zijn advies geven en pas dan kan de derogatie-aanvraag al dan niet goedgekeurd worden door de Europese Commissie.
 

Veldproefresultaten 2022

Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw vzw (PVL) 

Er werden in 2022 geen significante verschillen vastgesteld in opkomst, opbrengst en nitraatresidu van de maïsproef.

De nitraatresidu’s werden genomen één week na de oogst van het gewas. De stikstofbepaling kan echter nog oplopen in de zomer. Daarom is de term hier wat verkeerd gekozen, omdat nitraatresidu’s genomen worden in de periode van 1 oktober tot 15 november.

Tijdens een nat jaar kunnen meer verliezen voorkomen na bemesting.

Rusthoeve

Bij telers is er interesse in de toepassingen van RENURE bij graanvelden. De juiste mechanisatie op grote schaal bestaat hiervoor en merkt dat dit geen drempel vormt.

Hooibeekhoeve

De veldproeven van gras geven minder positieve resultaten voor de herwonnen meststoffen.

Men ervaart minder nitraatresidu’s bij herwonnen meststoffen. Dit is positief voor de waterkwaliteit, maar dit zou kunnen veroorzaakt worden door een inactief bodemleven (geen mineralisatie), wat nefaster is voor de opbrengst van het gewas. Dit kon echter niet eenduidig geconcludeerd worden.

Voor de proeven met gras zijn de voederwaarde (eiwitgehalte) en de verteerbaarheid belangrijke parameters om mee te nemen. Voor de voederwaarde scoort drijfmest goed.

Als men kijkt naar een economische vergelijking, scoort KAS nog steeds het best.

In 2020 had men bemest met een veldspuit. Hier kunnen wel meer verliezen voorkomen, maar men ervaarde toch betere resultaten dan met het injecteren.

Proefstation voor Groenteteelt (PSKW)

In de presentatie wordt een grafiek getoond over de resultaten van venkel ‘% van elke sortering’. Voor venkel is het de bedoeling dat zoveel mogelijk planten onder ‘% sort 8’ en ‘% sort 10’ vallen. Dit heeft te maken met de grootte van het gewas.

Milieu-impactanalyse

Er wordt hierbij vergeleken met de kunstmest die men niet moet aankopen, door vervanging van de herwonnen meststoffen. Er werd hierbij niet gekeken naar de volledige productie van kunstmest. 

Voor meer details wordt ook verwezen naar het volledige rapport.

Milieu-impact

Via de productanalyses zien we dat de gemiddelde pH niet zo laag is dat het een probleem kan vormen, in vergelijking met sommige ammoniumsulfaten uit zure luchtwassers. Het stikstofgehalte van de ammoniumzouten is hoger dan van het mineralenconcentraat, maar bij deze laatste is het
kaliumgehalte dan een stuk hoger, evenals het gehalte aan koolstof en organische stoffen. In ammoniumsulfaat moet rekening worden gehouden met het zwavelgehalte.

Ook op vlak van zware metalen zijn er geen risico’s voor het milieu. In ammoniumsulfaat kunnen hogere, maar geen zorgwekkende, waardes voorkomen die uit het zwavelzuur komen. Dit kan voorkomen worden door een analyse van het gebruikte zuur op te vragen en op basis hiervan de leverancier te kiezen.

De nitraatresidu’s lagen over het algemeen tijdens dit project telkens binnen de norm, enkel bij de maïsproef (2020) niet door het zeer warme en droge weer in dat jaar, dat leidde tot een zeer slechte maïsgroei en -kwaliteit.

Ammoniakuitstoot werd in deze studie niet meegenomen. Het kan interessant zijn om dit op te zoeken in de literatuur of om de stikstofaanvoer en het stikstofresidu en plant en bodem te evalueren op vlak van verliezen. Dit werd echter niet bij alle praktijkcentra uitgevoerd.

Koolstofvoetafdruk

Voor het bepalen van de koolstofvoetafdruk wordt de business-as-usual vergeleken met de twee innovatieve technieken: stripping-scrubbing (S2) en membraanfiltratie (S3a) al dan niet met indamping (S3b). De business-as-usual (S1) is de biologische mestverwerking (nitrificatie-denitrificatie). Dit proces
heeft nood aan elektriciteit en hulpstoffen, produceert emissies en het effluent en slib moeten nog naar het land of elders gevoerd worden.

Op basis van de impactcategorieën (zie presentatie) scoort de membraanfiltratie (zonder indamping) het best met dus de laagste koolstofvoetafdruk. Ook de stripping-scrubbing scoort hierbij beter dan de S1. Door de indampingsstap, scoort S3b slechter.

Er werd nog dieper ingegaan op het klimaatveranderingspotentieel en het landgebruik. Op vlak van klimaatsveranderingspotentieel scoort S1 het slechts en de membraanfiltratie zonder indamping het best. Voor landgebruik scoort stripping-scrubbing het best, gevolgd door de membraanfiltratie zonder indamping.

Qua emissies scoren de innovatieve technieken beter dan de business-as-usual doordat het gesloten systemen zijn. Daarnaast kunnen deze technieken gecombineerd worden met een pocketvergisting waar verse mest wordt vergist, wat de emissies verder naar beneden haalt.

RENURE-criteria

Alle onderzochte herwonnen meststoffen voldoen aan de RENURE-criteria (totale N-gehalte en grenswaarden voor koper en zink) zoals vermeld in de SafeManure-studie.
 

Vragen en opmerkingen

De EU-Commissie geeft meer negatieve signalen over het verlenen van de status van kunstmest aan RENURE-producten dan een half jaar geleden. Dit komt door de perceptie dat als de RENURE-productie rendabeler wordt, dit zal leiden tot meer schaalvergroting in de agro-industrie, wat weer zal leiden tot
grotere milieuproblemen. Daarnaast geven DG Sante en DG Grow aan dat ze RENURE niet zien als een dierlijke bijproduct, waardoor hiervoor geen eindpunt voor nodig zou zijn.

RENURE moet echter worden beschouwd als een deel van de oplossing en niet als een nieuw probleem dat moet worden aangepakt. In dit kader het is misschien interessant om RENURE te promoten t.o.v. de EU door een andere benadering; de landbouw gebruikt een aanzienlijk deel van het in de EU
ingevoerde aardgas om kunstmest te produceren. De productie van RENURE zou dit aantal kunnen verminderen en bijdragen tot de lokale economie. Daarnaast is het duidelijk dat de markt klaar is om met RENURE te werken.

Momenteel wordt er ongeveer 10% (in Nederland zelfs 12%) aardgas ingevoerd voor de productie van kunstmest. Maar tegelijkertijd vraagt Europa aan de lidstaten om minder aardgas te verbruiken. De landbouwsector kan hierin een belangrijke rol spelen, als men verder kan inzetten op de circulaire
economie van mestverwerking. Dit zorgt bovendien ook voor een positief beeld naar de burger toe. Yara (kunstmestproducent) zou intussen ook al meer inzetten op circulaire economie door meer in te zetten op het gebruik van groene energie.
 

Bijkomende opmerkingen tijdens de presentaties

Naar het beleid toe is het belangrijk dat het voordeel t.o.v. kunstmest benadrukt wordt. Ook vanuit de wetenschap. De wetenschappelijke info hierover moet toegankelijk zijn en duidelijker weergegeven worden. Het kan interessant zijn om een andere visie te hanteren om beleidsmakers te overtuigen en burgers te informeren
 

Rekentool

Aanmelden voor de rekentool is verplicht, zodat we voor Nitroman kunnen bewijzen naar Europa hoeveel mensen hiervan gebruik hebben gemaakt. Maar daarnaast kan de laatste versie doorgestuurd worden indien beschikbaar.

Door de rekentool is een objectieve kosteninschatting mogelijk en kan een vergelijking gemaakt worden met de huidige situatie. De doelgroep van de rekentool is mensen die op hun eigen bedrijf willen gaan verwerken zoals bv melkveehouders, varkenshouders… .

De tool zal ook in vereenvoudigde versie beschikbaar worden gesteld, als eerste aftoetsing om na te gaan of de rekentool interessant is voor het bedrijf.

Er werden tot nu toe ongeveer 10 praktijkvoorbeelden uitgetest met de rekentool. Bij ongeveer de helft was het eindresultaat duurder. Maar dit is heel erg afhankelijk van de mestafzetkosten, het terugwinnen van de kunstmestaankoopkosten en daarbij komt dat de operationele kosten vrij hoog zijn.

Op vlak van beleid zou het echter niet altijd rendabel moeten zijn om subsidies hiervoor te moeten krijgen, want de milieu-impact (met bijhorende milieuwinst) moet hierbij ook een grote rol spelen.
 

Discussiemoment

Er werden enkele stellingen voorgelegd die het publiek kon bespreken.

Stelling 1: Het is beter dat Nederland en Vlaanderen samen lobbyen richting Brussel voor de erkenning van RENURE

Dit leverde over het algemeen positieve reacties op. Daarnaast werden de volgende opmerkingen gemaakt:
• Een brief met Nederland wordt voor dit doel aan de EU-commissie voorgelegd. Spanje, Italië en andere Europese regio’s zitten op dezelfde lijn als Vlaanderen en Nederland, maar bij veel Oost-Europese lidstaten is er geen interesse of geen wil om RENURE door te voeren, zodat de gezamenlijke voorstellen door de andere lidstaten worden geblokkeerd. Ook deze weerstand wordt veroorzaakt door bezorgdheid over de industrialisering van de landbouwsector en de toename van het aantal dieren. Het is echter mogelijk om de industrialisatie van de landbouwsector te voorkomen en om toch RENURE-producten te kunnen produceren.
• Het is belangrijk om vanuit verschillende invalshoeken te werken; wetenschap, DG ENVI, DG AGRI, DG SANTE. Alleen worden Vlaanderen en Nederland gezien als de slechte leerlingen van de klas door de slechte waterkwaliteit.
• Er zijn “technieken in opkomst” doordat er onvoldoende praktijkvoorbeelden zijn, idem voor de PAS-lijst. België heeft minder praktijkcentra dan Nederland, daarom zou het voor beide partijen nuttig zijn om kennis te delen en samen de methoden te herzien. Nitroman is een goed voorbeeld voor een dergelijke samenwerking.
• Het belang van organische koolstof in de bodem werd onderstreept; momenteel wordt organische koolstof in mest samen met de vaste fractie van mest uit Vlaanderen geëxporteerd, wat heeft geleid tot koolstofdepletie in de Vlaamse landbouwgrond. Aangezien bodems die rijk zijn aan organische koolstof meerdere voordelen bieden, waaronder een betere nutriëntenbinding, moeten meer inspanningen worden geleverd om organische koolstof vast te houden. Er werd gewezen op het feit dat er projecten zijn die aan deze kwestie werk(t)en – zoals SYSTEMIC of Nutri2Cycle – en het P-gehalte scheiden van de vaste fractie van mest (of digestaat), waardoor de vaste fractie naar de bodem kan terugkeren zonder dat de P-limieten worden overschreden.

Stelling 2: Om op dit moment rendabel te blijven zijn mestverwerkingscertificaten (MVC’s) voor de productie van RENURE noodzakelijk

Er blijkt noodzaak te zijn voor MVC’s voor RENURE-productie. In principe zal er een MVC gegeven worden als RENURE erkend wordt als kunstmestvervanger.

Er werd een discussie gehouden over de meetpunten die gebruikt worden in het Vlaamse MAP. MAPmeetpunten zijn zo bepaald dat het vooral de landbouw weerspiegeld, maar huishoudens kunnen ook gewoon in de beek lozen.

Hierop kwamen volgende reacties:
• VMM houdt rekening met X aantal huishoudens die lozen in de beken.
• Een deel van de groep heeft de indruk dat staalnemers soms niet diep genoeg in het veld gaan om een staal te nemen en dit geeft een verkeerd en negatiever resultaat.
• Het weer heeft de grootste invloed op de waarden.
• In zuid Oost-Vlaanderen is er bijvoorbeeld een natuurlijke bron met hoge nitraatwaarden en deze is nooit van het meetnet gehaald.

Stelling 3: Ammoniumzouten en mineralenconcentraat kunnen al toegepast worden binnen de Nitraatrichtlijn. In sommige teelten waar de dierlijke mestnorm niet volledig wordt ingevuld, kan dit al een opportuniteit zijn. Wat staat daar het gebruik nog in de weg?

Financiële steun wordt genoemd als het belangrijkste punt, aangezien de investeringskosten voor deze installaties vrij hoog zijn. Een ander punt van zorg is de rechtsonzekerheid; het kan 10-15 jaar duren voordat deze investeringen renderen en het ontbreken van rechtszekerheid gedurende die periode is
een grote bron van zorg.

Door dure kunstmest is de vraag wel veranderd. Nu willen velen wél een week wachten op mest.

Er zijn ook nog wat technische aspecten om rekening mee te houden. Het stropt nog om de techniek om het toe te passen, al wordt vermeld dat een spaakwielbemesting het best loopt. Daarnaast kan ammoniumsulfaat zwavelintoxicatie veroorzaken. Granen zijn ook gevoeliger aan verbranding.

Stelling 4: NITROMAN loopt bijna ten einde. Wat zou je nog verwachten van NITROMAN? Of interessant om misschien op te nemen in een vervolgproject?

De algemene consensus in de groep is dat de resultaten van het project moeten worden vertaald in nieuw beleid inzake het gebruik van RENURE, namelijk de erkenning van RENURE-producten als kunstmestvervanger.

De milieuvoordelen van RENURE moeten ook nog meer naar voor komen (broeikasgassen, LCA vergelijking met kunstmest). Er moet gekeken worden naar de volledige ketting (wanneer dikke en dunne fractie scheiden, een vergister, koolstof, nutriëntenrecuperatie, …) en hoe we die ketting emissiearm kunnen maken. In het geheel moet bekeken worden of dit model van circulaire landbouw rendabel kan zijn of eerder afhankelijk moet zijn van een subsidie.

Een ander punt is de behoefte aan meer subsidies voor groene energieproductie. In dit geval voor biogas, aangezien voor biogasproducenten binnenkort hun groene energiecertificaten zullen gereduceerd worden. Evenals bij de productie van RENURE, moeten zij, aangezien beide aanzienlijke milieuvoordelen opleveren in vergelijking met conventionele methoden, ofwel rendabel worden gemaakt om te produceren ofwel worden gesubsidieerd.

Op het einde werd nog eens benadrukt dat het doel van RENURE niet voor industrialisering is, maar juist maatschappelijke waarde heeft. Dit moet een duidelijke boodschap zijn.