Direct naar artikelinhoud
Interview

Schrijvende dierenarts Chris Polanen: ‘De Surinaamse man moet aan de bak’

Chris Polanen, met dank aan Stal Lijnden.Beeld Erik Smits

De schrijvende dierenarts Chris Polanen (57) brengt met zijn tweede roman Centaur een ‘harde ode’ aan Suriname, een land in verval. Zijn eigen vader, populair en charmant, krijgt erin een tweede leven. ‘Ik ben niet trots op de schade die hij heeft aangericht.’

­­O­p een hoekje van Grubbehoeve, een van de laatste honingraatflats van de Bijlmer, huist de schrijvende dierenarts Chris ­Polanen. Naar volle tevredenheid, zegt hij.

Een Surinaamse dierenarts in Nederland. Daar moest de klandizie dertig jaar geleden wel even aan wennen. Houden Surinamers wel van dieren? Had die Polanen echt zijn diploma gehaald aan de Universiteit Utrecht?

Hij lacht. “Het is nu veranderd, maar in Suriname hadden mensen eigenlijk alleen een relatie met honden. Tenminste: iedereen had er een paar op zijn erf. Geknuffeld werd er niet. Als een hond ziek werd, brachten ze hem één keer naar de dierenarts. Daarna was het: laat maar doodgaan.”

Kom je aan met je konijntje.

“Precies, dus ik begreep dat wantrouwen wel. Maar ik ben anders. Ik wilde als kind altijd al dieren oplappen. Ik wilde niets ­liever dan dierenarts worden. En nu komt de hele Bijlmer hier met zijn huisdieren.”

Centaur heet de roman die deze week verschijnt, zijn tweede. Het is een boek over liefde, verlies en verlangen. Over het ­kwijnende Suriname, na de coup van Desi Bouterse in 1980 en de Decembermoorden van 1982, toen de legerleider vijftien vooraanstaande critici van zijn regime liet fusilleren in Fort Zeelandia. Een boek over de gapende kloof tussen rijk en arm in het land, over blonde Nederlandse stagiaires, en de moeizame relatie tussen mannen en vrouwen. Hoofdpersoon is Gili, een jonge springruiter op zoek naar zijn vader en op jacht naar de vrouw van zijn leven.

Springen, zou u dat nog durven?

“Zeker. Je verleert het niet, al gaan je ­spieren protesteren. Maar dat voel je pas de volgende dag. Dan kun je niet meer lopen.”

Het is niet helemaal wat ik me bij ­Suriname voorstel: springruiters.

“Het is ook maar een kleine groep. Over het algemeen mensen met geld. Mijn oom, de broer van mijn moeder, heeft altijd paarden gehad. Niet dat hij rijk was, maar hij wist er veel van. Zo ben ik erin gerold.”

Was het een hoog niveau waarop u sprong?

“Voor Surinaamse begrippen.”

Is uw roman ook een ode aan Suriname?

“Een harde ode. Na de Decembermoorden stortte alles in. Nederland draaide de geldkraan dicht, in de winkels was niets meer te krijgen. Op de manege was iedereen vertrokken. Op de universiteit werden we bij elkaar geroepen voor een speech: luister, we gaan een jaar dicht en daarna is de universiteit gerevolutionaliseerd! Ik keek naar de student naast me en we dachten alle twee: wegwezen!”

“Dus een ode? Het is verschrikkelijk om je land ten onder te zien gaan en niets te kunnen doen. Als het allemaal niet was gebeurd, was ik gewoon gebleven. Ik had het in Suriname naar mijn zin. Ik gaf paardrijles, ik studeerde aan de universiteit, ik had een prima leven. Ik wilde helemaal niet naar Nederland. Daar had ik als kind al gewoond en ik zag het bepaald niet als het beloofde land.”

U heeft een speciale plek ingeruimd voor de drugsverslaafde springruiter Shane.

“Hij was een paar jaar ouder dan ik. Hij kon heel goed springen, met een simpel Surinaams paard. Hij was iemand tegen wie ik opkeek. Vijftien jaar geleden ben ik hem met een vriend gaan zoeken in Paramaribo. Hij zat in een drugshuis. Het was zo verschrikkelijk treurig. Hij herkende ons niet. Op een gegeven moment zei hij tegen me: wij staan samen op een foto. Dat was het. Vlak daarna is hij overleden. Shane staat symbool voor een gitzwart deel van Suriname: drugs, moord en prostitutie. In het boek zegt Gili: Suriname is na de staatsgreep een land van soldaten en feestvierende idioten geworden.”

Ik begreep dat u bent gaan schrijven uit heimwee.

“Mijn plan was om na mijn studie terug te gaan. Dat zei elke Surinaamse student: over vijf of tien jaar is het allemaal voorbij en dan gaan we terug. Mijn vrouw, een echte Amsterdamse, geboren in de Jordaan, zei: ik ga mee. Een ramp. Het heeft drie maanden geduurd. Alles stond haar tegen. Van het eten tot de hitte, van de insecten tot de mensen. Ze huilde elke dag. Ze stopte met eten. Ik dacht: ik ga mijn gezin niet opgeven, dus ik ben met haar en de kinderen weer naar Nederland gekomen.”

“De heimwee ging niet weg. Het is niet dat ik me in Nederland niet welkom voelde of dat ik gediscrimineerd werd. Ik kon niet tegen dagen zonder zon, ik had last van de lange winters. En vooral van het idee dat ik niet terug kon. Per jaar zat ik twee weken in Suriname. Als ik in het vliegtuig terug stapte, had ik het gevoel dat ik doodging. Ik ben obsessief gaan zwemmen en schrijven. Dat hield me op de been, maar over ging het niet. Ik weigerde te wortelen in de Nederlandse samenleving. Het kon me allemaal niet schelen. Dat breekt je huwelijk natuurlijk op en dat is ook gebeurd.”

Weleens aan therapie gedacht?

“De enige therapie was: terugkeren. En dat ging niet.”

Dus werd het reizen in uw hoofd?

“Als ik schrijf doe ik de gordijnen dicht, zodat ik de Nederlandse lucht niet zie. Dan schrijf ik over Suriname en het liefst over de buurt waar ik vandaan kom: Paramaribo-Noord, waar je nog gewoon met je paard over de zandwegen kon galopperen.”

Hoelang heeft dat geduurd?

“Heimwee is 25 jaar lang een deel van mij geweest. Het was heel gek. Op een dag stond ik op en realiseerde me: het is weg. Ik weet niet hoe dat is gebeurd. Ik ben gescheiden, heb een nieuwe relatie en een nieuw kindje. Mijn eerste boek werd gepubliceerd. Misschien is het de combinatie, maar nu denk ik: het is prima hier.”

In het boek probeert u uw vader Pieter Polanen tot leven te wekken. U heeft de roman ook aan hem opgedragen.

“Hij was een legendarische figuur in Suriname, dichter en activist. Ik was 5 toen hij omkwam bij een auto-ongeluk. Mijn ouders waren gescheiden en ik woonde in Nederland met mijn moeder. De laatste keer dat hij mij heeft gezien, was ik misschien 3. Een vriend van mij, schrijver Murat Isik, zei: je zult toch een keer over hem moeten schrijven. Maar dat was niet zo makkelijk. Ik blokkeerde, hij ontsnapte me steeds. Pas toen ik hem in mijn boek liet arresteren en in de gevangenis zette, had ik hem beet. Toen kon de hoofd­persoon het gesprek met hem aan.”

Wat was hij voor man?

“Een beetje narcistisch, denk ik. Avontuurlijk en roekeloos. Twaalf ambachten en dertien ongelukken. Niet alleen op werkgebied, maar ook met vrouwen en kinderen. Hij is douanier, ambtenaar, vakbondsman en aannemer geweest, hij heeft gebokst en was een tijdje bokspromotor. Hij heeft gevochten in Korea en was dus ook nog eens oorlogsveteraan.”

Pieter Polanen was de jongste telg uit een vooraanstaande Surinaamse familie. Zijn vader was de eerste zwarte hoofdonderwijzer van het land. Zijn broer Othmar werd oogarts, zijn broer Desi tandarts en later gevolmachtigd minister van Suriname in Nederland. De oudste broer, Guilly, was predikant voor de Evangelische Broedergemeente en zus Esseline schopte het als eerste zwarte vrouw in Suriname tot apotheker en later tot de eerste opticien van het land. Pieter eindigde, ook in het echte leven, in het gevang.

Wat is er gebeurd?

“Ook weer zo’n roekeloos plan. Met zijn oude maten uit de Korea-oorlog had hij het idee opgevat om met een bom de machtigste man van het land, Jopie Pengel, schrik aan te jagen. Ik heb laatst het krantenbericht uit 1959 er nog eens bij gezocht: een conservenblikje met vuurwerk en wat scherpe voorwerpen. Dat gooiden ze in de tuin van Pengel. Het is totaal uit de hand gelopen. Het was niet eens een echte bom, maar het hele land was in rep en roer.”

Hij was lid van Wie Eegi Sani.

“Ons Eigen Ding. Een soort politieke club, heel nationalistisch. Ze waren trots op onze taal en de eigen cultuur van de creoolse Surinamers. Ze waren erg tegen Pengel. Niet omdat die nou zo pro-­Nederlands was, maar omdat ze vonden dat hij in de weg stond van hun idealen. Door een bommetje in zijn tuin te gooien wilden ze hem laten zien dat hij niet onkwetsbaar was.”

Het klinkt niet al te professioneel.

“Ze hebben elkaar ook allemaal meteen verraden, haha. Hij kreeg in eerste instantie twee jaar cel opgelegd. Zijn familie had allemaal dure advocaten ingeschakeld, maar na het hoger beroep werd het vierenhalf jaar. Dat was nogal wat. Ze dachten dat iemand het plan had om Jopie Pengel dood te schieten, maar dat hebben ze altijd ontkend.”

Wat vond uw moeder ervan?

“Die heeft hem trouw bezocht in de gevangenis. Ze waren nog niet getrouwd, dat kwam pas toen hij weer uit de gevangenis was. Hij vloog destijds steeds op en neer van Suriname naar Nederland. Hij had hier ook nog een Nederlandse vrouw en een dochtertje. Dat wist mijn moeder niet. Het was een grote puinhoop.”

Was uw vader populair?

“Enorm populair. Hij was een goede dichter: Kwame Dandillo. Een betere schrijver dan ik. Hij was welbespraakt en charmant. Hij zag er ook goed uit. Hij is een paar keer verkozen tot best geklede man van Suriname. Zijn pakken kwamen uit Engeland.”

Chris Polanen in Suriname.
Chris Polanen in Suriname.

In uw boek schildert u hem af als een lapzwans.

“Zo ken ik hem uit verhalen. Maar mijn moeder sprak nooit slecht over hem. Het enige wat ze altijd tegen me zei, was: je vader was een heel slimme man en iedereen hield van hem. Pas later ben ik het uit gaan zoeken en zag ik wat hij had aangericht. Ik heb gesproken met een halfbroer en zijn moeder, de eerste vrouw van mijn vader. Zij spuide zoveel gal over hem. Dat was een kant die ik niet van hem kende. Hij was verwend. Hij kon van alles uit­halen en altijd was er een vangnet. Zijn familie deed alles voor hem.”

Het zwarte schaap van de familie.

“Het vrije schaap.”

In de roman pleegt de vader van de hoofdpersoon een mislukte aanslag op Baas.

“De populairste bijnaam van Bouterse.”

Kunt u zich voorstellen dat zoiets in het echt was gebeurd?

“Zeker.”

Hoe heeft u de Decembermoorden ­er­varen?

“Wij dachten altijd dat zoiets in Suriname niet kon gebeuren. De staatsgreep in 1980 was relatief vreedzaam verlopen. Maar het willens en wetens vermoorden van de intellectuele elite? Niemand, ik zeker niet, dacht dat dat mogelijk was in zo’n kleine gemeenschap.”

Hoe hoorde u ervan?

“Op het nieuws werd gezegd dat er mensen op de vlucht waren doodgeschoten. Ik ben naar de manege gegaan. De eigenaar, een vriend van mij, was op de hand van Bouterse. Hij zei: ‘Ze bedoelen het goed.’ Er liep een splitsing door het land: pro en contra Bouterse. Ik heb een tijd lang niet met die manege-eigenaar willen spreken, terwijl hij een van mijn beste vrienden was.”

Het moet een angstige tijd zijn geweest.

“Ze reden met tanks door de straten. Er was een avondklok, en wie zich daar niet aan hield, kreeg een pak slaag met de bullenpees. Op tv werd getoond hoe mensen die op de grond lagen werden afgeranseld. Wel iets anders dan onze avondklok, ja. Pas nu is de angst weg en durft iedereen Bouterse uit te schelden.”

Heeft u wel eens gedacht: als mijn vader nog had geleefd, was hij in Fort Zeelandia ook tegen de muur gezet?

“Ik heb er nooit zo over nagedacht, maar nu je het zegt. Ik denk het wel.”

Bent u ondanks alles toch trots op hem?

“Ik ben trots op zijn gedichten. Ik ben trots op de passie waarmee hij door het leven ging. Maar ik ben niet trots op de schade die hij heeft aangericht. Die was aanzienlijk.”

Hoeveel vrouwen heeft hij gehad?

“Tja, dat weet ik natuurlijk niet. Ik weet de moeders van de kinderen.”

Hij leunt achterover en telt op zijn vingers: “Even kijken. Een halfbroer werd dominee, die is inmiddels overleden. Dan heb ik nog een halfbroer in Suriname en eentje in Amerika. Nog twee in Suriname en in Nederland een halfzus. Het zijn er, met mijn moeder erbij, zes. Waar hij kinderen mee had, dus. Er waren er ongetwijfeld meer. Af en toe komt er nog iemand tevoorschijn die beweert dat het een kind van mijn vader is. Dus ja...”

Lijkt u op hem?

“De passie voor schrijven moet ik van hem hebben. Naarmate ik ouder word, begin ik uiterlijk ook steeds meer op hem te lijken. Dat vind ik soms moeilijk, want ik heb me altijd geïdentificeerd met mijn Hindoestaanse moeder en haar familie. Als kind leek ik sprekend op haar. Zij en haar zussen hebben mij opgevoed. Een warme familie. Mijn moeder is een rustige vrouw met een goede levensenergie. Ze is altijd vrolijk en maakt zich nooit zorgen. Dat heeft ze op mij overgebracht.”

U bent in uw boek niet erg complimenteus over de Surinaamse man.

“Ik was al bang dat je erover zou beginnen. Ik haal hem door de gehaktmolen. Ik vind dat de Surinaamse man aan de bak moet.”

Wat is er mis met hem?

“De Surinaamse man weigert maar al te vaak verantwoordelijkheid te nemen voor zijn vrouw en kinderen.”

U hebt uw vader natuurlijk als slecht voorbeeld.

“Maar het is niet alleen mijn vader. Was dat maar waar. Ik weet nog dat ik als 10-jarige van Nederland in Suriname kwam. Het leek alsof de mannen van een andere planeet kwamen. Ik was in Nederland opgegroeid tussen vrouwen, mijn moeder en haar zussen. Ik kende eigenlijk alleen een Surinaamse vrouwenwereld: warm en zacht, met nauwelijks invloed van de ­mannen. De Surinaamse man is hard en macho. Als je tussen je tiende en je twintigste in Suriname woont, word je daarin meegezogen. Niet kwetsbaar zijn. Geen gevoel tonen. Een man doet dat niet. Onbewust heb ik dat lang volgehouden, ook in Nederland, vooral in mijn eerste huwelijk.”

Hebben we het nu over de creoolse man of de Surinaamse man?

“Dat is een heel goede vraag. In Centaur schrijf ik: ‘Als mannen uit alle bevolkingsgroepen buitenvrouwen hebben, dan is het kennelijk de Surinaamse cultuur.’ Een vriend van me zei: laten we eerlijk zijn, de creolen en Hindoestanen zijn gewoon rampzalig in hun huwelijksleven. De enige die er nog wat van maakt, is de Javaan. Dat is een beetje overdreven, maar over het algemeen is het zo dat de Surinaamse man zich heel wat kan permitteren. In mijn boek zegt Gili: ‘Surinaamse mannen zijn waardeloos, maar iedereen weet dat het nooit zal veranderen’.”

Inclusief de vrouwen?

“Die denken ook: geen beginnen aan. Dus accepteren ze het.”

Waar komt het vandaan?

“Er wordt vaak gezegd: in de tijd van de slavernij was er geen stabiel gezinsleven. De slavenhouders beslisten wie kinderen mochten krijgen en vervolgens haalden ze die gezinnen zo weer uit elkaar. Dat sluipt in de cultuur, als je dat honderden jaren volhoudt. Maar dat kan toch niet eeuwig een excuus blijven? En de Hindoestanen kwamen pas na de slavernij. Al moet ik zeggen dat die, ook door de cultuur en het geloof, meer verantwoordelijkheid voor hun kinderen nemen.”

Chris Polanen, met dank aan: Stal Lijnden.Beeld Erik Smits

In het boek begint u over Johannes ­Verwonderd.

“Mijn betovergrootvader.”

De man van wie nooit een foto is gemaakt.

“Klopt.”

Volgens de archieven is hij geboren in 1813, was hij veldarbeider op suikerplantage De Resolutie en de broer van Cupido Polanen en Mietje Adriana ­Polanen.

“Meer is er van hem niet te vinden. Hij is een naam in een slavenregister. Een man die in 1863 de achternaam Polanen toegewezen kreeg. Iemand stuurde mij een artikel waarin wordt beschreven hoe ze op de plantage een heel specifiek soort toneel speelden, in een kring. Toen ik dat las, was ik best wel ontroerd. Het is het enige wat ik weet.”

Bent u op de plantage gaan kijken?

“Ik heb erover gedacht, maar van de meeste plantages is niet veel meer terug te vinden dan een paar stenen, overwoekerd door bos.”

U schrijft dat er in uw familie niet wordt gepraat over de slavernij.

“Ik weet dat niet zeker, want ik ben niet opgegroeid in de familie van mijn vader. Maar ik denk dat het zo is. Het waren mensen die prat gingen op hun ontwikkeling en hun status. Het was in die tijd not done om erover te praten.”

Want?

“Men wilde het gewoon vergeten.”

Had het ook te maken met schaamte?

“Dat lijkt me een groot woord. Het was meer: wat wil je ermee bereiken? Wat krijg je ervoor? Hetzelfde als met winti, de traditionele godsdienst van de slaven. In mijn tijd praatte je als gestudeerde Surinamer niet over winti. Nu is men er trots op. Net als het correct spreken van het Surinaams, het Sranantongo.”

Chris Polanen, met dank aan Stal Lijnden.Beeld Erik Smits

Heeft u meegedaan aan de protesten van Black Lives Matter?

“Niet echt. Ik vind het goed, hoor, heel goed. Ik weet niet of er in de praktijk nou direct zoveel verandert, maar het is een begin. Ik voel alleen niet de urgentie om er zelf fanatiek aan mee te doen. Dat heeft ermee te maken dat ik mijzelf altijd heb gezien als gast. De generatie Surinamers die hier is opgegroeid ziet het anders: wij horen hier, wij hebben recht om mee te praten aan tafel. Ik heb dat nooit zo ervaren. Al die jaren van heimwee dacht ik alleen: ik moet weg, ik ga weg. Meedoen interesseerde me niks. ”

U heeft hier kinderen.

“Die zijn half Surinaams en helemaal Amsterdammer, zeggen ze altijd.”

Die demonstraties...

“Gingen over hen, ja. Mijn zoon heeft meegedaan en mijn dochter denk ik ook. Hij stuurde een foto van zichzelf met zijn vuist omhoog.”

Wat dacht u?

“Mooi wel. Het is goed dat hun generatie haar plek opeist. Die plek verdienen ze ook. Voor mij speelt er nog iets anders. Ik heb het daar altijd over met bevriende auteurs. Schrijvers zijn mensen die van buitenaf observeren. Dan trekken ze zich terug en schrijven ze op wat ze er echt van vinden.”

Chris Polanen: Centaur. Uitgeverij Lebowski, €22,99

Chris Polanen

5 september 1963, Paramaribo

1969-1973

Openbare basisschool Henri ­Dunant, Amsterdam

1973-1975

Richenel Slooteschool, Paramaribo

1975-1976

Barlaeus Gymnasium, Amsterdam

1976-1978

I.P.J. Berkeveld Mulo, Paramaribo

1978-1981

Algemene Middelbare School, Paramaribo (vwo)

1981-1982

Natuurtechnische faculteit, Anton de Kom Universiteit, Paramaribo

1983-1991

Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

1992

Dierenartsenpraktijk ­Bergambacht-Stolwijk

1992-heden

Dierenartsenpraktijk Polanen, Amsterdam

2017

Publicatie eerste roman, ­Waterjager

2021

Tweede roman: Centaur

Chris Polanen woont met zijn vrouw en hun dochter (4) in ­Amsterdam-Zuidoost. Uit zijn ­eerste huwelijk heeft hij een zoon van 29 en een dochter van 27.