FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
28 NOVEMBER 2022. - Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector (1)
FILIP, Koning der
Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer van volksvertegenwoordigers
heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Doel, toepassingsgebied
en definities Afdeling 1. - Doel Artikel 1. § 1. Deze wet regelt een aangelegenheid
als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. § 2. Deze wet heeft tot doel de tenuitvoerlegging
van het Unierecht en -beleid op specifieke gebieden te verbeteren door de vaststelling van gemeenschappelijke
minimumnormen die zorgen voor een hoog niveau van bescherming van melders van inbreuken op het Unierecht.
Zij voorziet in de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23
oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden met betrekking
tot de juridische entiteiten in de private sector in het licht van de federale bevoegdheden. Deze
wet voorziet ook in: 1° de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees
Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende
intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG,
2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie, artikel 32; 2° de omzetting van Uitvoeringsrichtlijn
(EU) 2015/2392 van de Commissie van 17 december 2015 bij Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees
Parlement en de Raad met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze
verordening aan de bevoegde autoriteiten, artikelen 2 tot 12; 3° de omzetting van Richtlijn
2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles
van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en
83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad, artikel 30sexies,
ingevoegd bij Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging
van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen; 4°
de omzetting van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende
markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU,
artikel 73; 5° de omzetting van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde
instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), artikel 99quinquies, ingevoegd bij Richtlijn
2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van Richt-lijn 2009/65/EG
tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen
voor collectieve belegging in effecten (icbe's) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties betreft; 6°
de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23
juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale
effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU)
nr. 236/2012, artikel 65; 7° de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het
Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte
retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's), artikel 28; 8°
de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november
2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging
van Ver-ordening (EU) nr. 648/2012, artikel 24; 9° de omzetting van Richtlijn (EU) 2016/97
van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekerings-distributie, artikel
35; 10° de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de
Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het
publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking
van Richtlijn 2003/71/EG, artikel 41; 11° de omzetting van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en
het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn
2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, artikel 71. Afdeling
2. - Materieel toepassingsgebied Art. 2. Deze wet bepaalt gemeenschappelijke minimumnormen voor
de bescherming van melders van de volgende inbreuken: 1° inbreuken die betrekking hebben op
de volgende gebieden: a) overheidsopdrachten; b) financiële diensten, producten en
markten, voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering; c) productveiligheid en
productconformiteit; d) veiligheid van het vervoer; e) bescherming van het milieu; f)
stralingsbescherming en nucleaire veiligheid; g) veiligheid van levensmiddelen en diervoeders,
diergezondheid en dierenwelzijn; h) volksgezondheid; i) consumentenbescherming; j)
bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en beveiliging van netwerk- en informatiesystemen; k)
bestrijding van belastingfraude; l) sociale fraudebestrijding. Elke inbreuk op de wettelijke
of reglementaire bepalingen of de rechtstreeks toepasbare Europese bepalingen, evenals op de bepalingen
genomen in uitvoering van de voormelde bepalingen valt onder het toepassingsgebied van deze wet; 2°
inbreuken waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in artikel 325 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie en nader toegelicht in relevante Uniemaatregelen en, indien van toepassing,
in de nationale uitvoeringsbepalingen, worden geschaad; 3° inbreuken in verband met de interne
markt, als bedoeld in artikel 26, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
met inbegrip van inbreuken op de Unieregels inzake mededinging en staatssteun. Art. 3. §
1. De bepalingen van deze wet doen geen afbreuk aan de bepalingen inzake het melden van inbreuken die
opgenomen zijn in de wettelijke en reglementaire bepalingen en rechtstreeks toepasbare Europese bepalingen,
bedoeld in artikel 4, met inbegrip van de bepalingen die in uitvoering hiervan zijn vastgesteld. De
bepalingen inzake het melden van inbreuken die opgenomen zijn in de wettelijke en reglementaire bepalingen
en rechtstreeks toepasbare Europese bepalingen, bedoeld in artikel 4, 1°, a), zijn van toepassing op
de inbreuken zoals bedoeld in artikel 2, 1°, k). De bepalingen van deze wet zijn van toepassing
voor zover een aangelegenheid niet is geregeld in de voormelde bepalingen. De beschermingsmaatregelen
bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7 zijn ook van toepassing indien ze gunstiger zijn dan de voormelde bepalingen.
§ 2. Deze wet doet geen afbreuk aan de nationale regels inzake de uitoefening door werknemers
van het recht om hun werkne-mersvertegenwoordigers of vakbonden te raadplegen en inzake de bescherming
tegen ongerechtvaardigde benadelende maatregelen als gevolg van deze raadplegingen, alsmede inzake de
autonomie van de sociale partners en hun recht om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten. De
bepalingen van deze wet zijn niettemin van toepassing in zover ze gunstiger zijn voor de melder. Deze
wet doet evenmin afbreuk aan het recht van de werknemer om, indien hij het nuttig acht, zijn personeelsvertegenwoordiger
en/of vakbond met betrekking tot zijn rechten en verplichtingen te raadplegen vooraleer een melding te
doen. Art. 4. De bepalingen bedoeld in artikel 3, § 1, zijn met name de volgende: 1°
op het gebied van voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering: a) de wet van
18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot
beperking van het gebruik van contanten; b) Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement
en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1781/2006; 2° op het gebied van de veiligheid van vervoer: a)
het koninklijk besluit van 30 juli 2021 tot optimalisatie van de maritieme arbeidsbepalingen en het koninklijk
besluit van 4 augustus 2014 tot bepaling van de klachtenprocedure aan boord van schepen die onder Belgische
vlag varen en tot vaststelling van het model van klachtenformulier; b) Verordening (EU) nr.
376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen
van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees
Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad
en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie. Art. 5. §
1. Deze wet is niet van toepassing op: 1° op het gebied van de nationale veiligheid, behalve
met betrekking tot meldingen van inbreuken op regels betreffende overheidsopdrachten op het gebied van
defensie en veiligheid in zover die regels onderhevig zijn aan Richtlijn 2009/81/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 13 juli 2009, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen
door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie-
en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG; 2° gerubriceerde
gegevens; 3° informatie gedekt door het medisch beroepsgeheim noch op informatie en inlichtingen
die advocaten ontvangen van hun cliënten of verkrijgen over hun cliënten, op voorwaarde dat zij, hetzij
in gerechtelijke procedures of met betrekking tot dergelijke procedures, hetzij in het kader van adviesverlening
over de wijze van het starten of het vermijden van een dergelijke procedure, de juridi-sche situatie
van deze cliënt beoordelen of hun opdracht van verdediging of vertegenwoordiging van deze cliënt uitoefenen; 4°
informatie gedekt door de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen. Die informatie blijft
onderhevig aan de betreffende bepalingen in het Unierecht of het nationale recht. §
2. Deze wet doet geen afbreuk aan de regels met betrekking tot het strafprocesrecht. Desalniettemin
zijn de maatregelen ter bescherming van de melders, bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7, van toepassing
op de melders die zich tot de gerechtelijke overheden richten in toepassing van artikel 30 van het Wetboek
van Strafvordering in zover die beschermingsmaatregelen gunstiger zijn voor hen. Afdeling 3.
- Personeel toepassingsgebied Art. 6. § 1. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 6,
is deze wet van toepassing op in de private sector werkzame melders die informatie over inbreuken hebben
verkregen in een werkgerelateerde context, met inbegrip van ten minste: 1° de personen met
de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 45, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, met inbegrip van ambtenaren; 2° de personen met de hoedanigheid van zelfstandige
in de zin van artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; 3° de
aandeelhouders en de personen die behoren tot het bestuurlijk, leidinggevend of toezichthoudend orgaan
van een onderneming, met inbegrip van niet bij het dagelijks bestuur betrokken leden, vrijwilligers en
bezoldigde of onbezoldigde stagiairs; 4° eenieder die werkt onder toezicht en leiding van aannemers,
onderaannemers en leveranciers. § 2. Deze wet is ook van toepassing op melders, indien
zij informatie over inbreuken die is verkregen in een inmiddels beëindigde werkrelatie melden of openbaar
maken. § 3. Deze wet is ook van toepassing op melders wier werkrelatie nog moet aanvangen,
ingeval informatie over inbreuken is verkregen tijdens de wervingsprocedure of andere precontractuele
onderhandelingen. § 4. De in de hoofdstukken 6 en 7 bedoelde maatregelen ter bescherming
van melders zijn, in voorkomend geval, tevens van toepassing op: 1° facilitators; 2°
derden die verbonden zijn met de melders en die het slachtoffer kunnen worden van represailles in een
werkgerelateerde context, zoals collega's of familieleden van de melders; 3° juridische entiteiten
die eigendom zijn van de melders, waarvoor de melders werken of waarmee de melders anderszins in een
werkgerelateerde context verbonden zijn. § 5. Deze wet is niet van toepassing op personen
die tegen betaling of vergoeding inbreuken melden aan handhavingsinstanties in zover ze op basis van
hun geïnformeerde toestemming vermeld zijn als informanten of als dusdanig zijn geregistreerd in databanken
die worden beheerd door op nationaal niveau aangewezen autoriteiten, noch op personen die een melding
of openbaarmaking doen op basis van een verplichting bepaald in de sectorspecifieke Uniehandelingen,
opgesomd in deel II van de bijlage van de richtlijn. De maatregelen ter bescherming van de melders
bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7 zijn wel van toepassing op melders, ook al handelen ze krachtens een
wettelijke verplichting of met het oog op een beloning, in zover die maatregelen gunstiger zijn voor
hen. § 6. In afwijking van paragraaf 1, zijn de relevante bepalingen van deze wet ook
van toepassing op melders die informatie melden die ze hebben verkregen buiten een werkgerelateerde context,
indien zij een inbreuk melden op het gebied van financiële diensten, producten en markten en op de bepalingen
bedoeld in artikel 4, 1°. § 7. De bepalingen van deze wet met betrekking tot de bescherming
van melders zijn van toepassing op elke organisatie, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, die onderworpen
is aan de deelstaten voor zover een kwestie niet door de wetgeving van de gewesten en de gemeenschappen
wordt geregeld en onder de bevoegdheid van de Federale Staat valt. De beschermingsmaatregelen
bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7 zijn niettemin van toepassing in zover ze gunstiger zijn voor de melder. Afdeling
4. - Definities Art. 7. Voor de toepassing van deze wet en van de besluiten en reglementen tot
uitvoering ervan, gelden de volgende definities: 1° "inbreuken": handelingen of nalatigheden
die: a) onrechtmatig zijn en betrekking hebben op de beleidsterreinen behorend tot het materiële
toepassingsgebied bedoeld in artikel 2 of die betrekking hebben op de handelingen vermeld in artikel
4; b) ingaan tegen het doel of de toepassing van de regels in de beleidsterreinen behorend tot
het materiële toepassingsgebied als bedoeld in artikel 2 of van de regels bedoeld in de handelingen vermeld
in artikel 4; 2° "informatie over inbreuken": informatie, waaronder redelijke vermoedens, over
feitelijke of mogelijke inbreuken, die hebben plaatsgevonden of zeer waarschijnlijk zullen plaatsvinden,
alsmede over pogingen tot verhulling van dergelijke inbreuken; 3° "melding" of "melden": het
mondeling of schriftelijk meedelen van informatie over inbreuken; 4° "interne melding": het
binnen een juridische entiteit in de private sector mondeling of schriftelijk meedelen van informatie
over inbreuken; 5° "externe melding": het mondeling of schriftelijk aan de federale coördinator
of aan de bevoegde autoriteiten meedelen van informatie over inbreuken; 6° "bevoegde autoriteit":
elke nationale autoriteit die is aangewezen om meldingen overeenkomstig hoofdstuk 4 te ontvangen en de
melders feedback te geven en/of die is aangewezen om de in deze wet bedoelde taken te vervullen, met
name wat opvolging betreft; bij gebrek aan een aangewezen autoriteit, is de bevoegde autoriteit de in
artikel 18, § 1, bedoelde federale Ombudsmannen; 7° "openbaarmaking" of "openbaar maken":
het publiek toegankelijk maken van informatie over inbreuken; 8° "melder": een persoon die
informatie over inbreuken meldt of openbaar maakt; 9° "werkgerelateerde context": huidige of
vroegere beroepsactiviteiten in de private sector waardoor, ongeacht de aard van die activiteiten, personen
informatie kunnen verkrijgen over inbreuken en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met represailles
indien zij dergelijke informatie zouden melden; 10° "facilitator": een natuurlijke persoon
die een melder bijstaat in het meldingsproces en wiens bijstand vertrouwelijk moet zijn; 11°
"betrokkene": een natuurlijke of rechtspersoon die in de melding of bij de openbaarmaking wordt genoemd
als persoon aan wie de inbreuk wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht; 12°
"represaille": elke directe of indirecte handeling of nalatigheid naar aanleiding van een interne of
externe melding of openbaarmaking, en die tot ongerechtvaardigde benadeling van de melder leidt of kan
leiden; 13° "opvolging": elk optreden van de ontvanger van een melding, van een bevoegde autoriteit
of van de federale coördinator om de juistheid van de in de melding gedane beweringen na te gaan en de
gemelde inbreuk zo nodig aan te pakken, onder meer via maatregelen zoals een intern vooronderzoek, een
onderzoek, vervolging, een terugvordering van middelen of het beëindigen van de procedure. Voor meldingen
van inbreuken op gewest- of gemeenschapsreglementering omvat de opvolging niet de opsporingsmaatregelen
en rechtshandhaving; 14° "feedback": het aan de melder verstrekken van informatie over de
als opvolging geplande of genomen maatregelen en over de redenen voor die opvolging; 15° "juridische
entiteit in de private sector": een organisatie met of zonder rechtspersoonlijkheid die een of meerdere
bepaalde activiteiten uitvoert, met uitzondering van de organisaties of de activiteiten die onder andere
specifieke wetten betreffende de bescherming van melders vallen; 16° "federale coördinator":
de autoriteit die belast is met de coördinatie van externe meldingen voor de private sector overeenkomstig
afdeling 4 van hoofdstuk 4; 17° "sociale partners": naargelang het geval hetzij de representatieve
werknemersorganisaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, hetzij de werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraad
of, bij ontstentenis daarvan, de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis daarvan, het comité voor preventie
en bescherming op het werk of, bij ontstentenis daarvan, de werknemers van de onderneming, hetzij de
representatieve syndicale organisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; 18° "anonieme melding":
melding waarvan niemand, zelfs niet de ontvanger, de identiteit van de auteur kent; 19° "meldingsbeheerder":
de onpartijdige persoon of dienst die bevoegd is om de meldingen op te volgen, de communicatie met de
melder te onderhouden, hem indien nodig om bijkomende informatie te verzoeken, hem feedback te verstrekken
en indien van toepassing meldingen te ontvangen; 20° "Richtlijn": Richtlijn (EU) 2019/1937
van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken
op het Unierecht melden; 21° "inbreuken op het gebied van financiële diensten, producten en
markten": inbreuken op: a) de wettelijke en reglementaire bepalingen en de rechtstreeks toepasbare
Europese bepalingen, met inbegrip van de bepalingen die in uitvoering hiervan zijn vastgesteld, bedoeld
in artikel 45 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële
diensten; b) de wettelijke en reglementaire bepalingen en de rechtstreeks toepasbare Europese
bepalingen, met inbegrip van de bepalingen die in uitvoering hiervan zijn vastgesteld, bedoeld in artikel
32 van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren; c)
de wettelijke en reglementaire bepalingen en de rechtstreeks toepasbare Europese bepalingen, met inbegrip
van de bepalingen die in uitvoering hiervan zijn vastgesteld, die van toepassing zijn op de financiële
instellingen bedoeld in artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek
statuut van de Nationale Bank van België, waarvoor de Nationale Bank van België of de Europese Centrale
Bank bevoegd is om op de naleving toe te zien op grond van voormeld artikel of op grond van Verordening
(EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken
worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen; en d)
voor zover niet opgenomen in de bepalingen onder a) tot c), alle andere regels tot vaststelling van een
regelgevings- en toezichtskader en van consumenten- en beleggersbescherming op het gebied van financiële
diensten en kapitaalmarkten, bankdiensten, kredietverstrekking, beleggingen, verzekering en herverzekering,
individuele en bedrijfspensioenproducten, effecten, beleggings-fondsen, betalingsdiensten, en de activiteiten
die zijn opgenomen in artikel 4, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht
op kredietinstellingen. HOOFDSTUK 2. - Beschermingsvoorwaarden Afdeling 1. - Voorwaarden
voor bescherming van de melders Art. 8. § 1. Melders komen voor bescherming krachtens
de hoofdstukken 6 en 7 in aanmerking mits: 1° zij gegronde redenen hadden om aan te nemen dat
de gemelde informatie over inbreuken op het moment van de melding juist was en dat die informatie binnen
het toepassingsgebied van deze wet viel; en 2° zij intern overeenkomstig artikel 12 of extern
overeenkomstig artikel 15 informatie meldden, of informatie openbaar maakten overeenkomstig artikel 19. Het
eerste criterium wordt beoordeeld ten overstaan van een persoon die zich in een vergelijkbare situatie
bevindt en over vergelijkbare kennis beschikt. De melder verliest het voordeel van de bescherming
niet op de enkele grond dat de te goeder trouw gedane melding onjuist of ongegrond is bevonden.
§ 2. De juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde autoriteiten en de federale coördinator
ontvangen de anonieme meldingen van inbreuken en verzekeren dat ze worden opgevolgd. In afwijking
van het eerste lid zijn de juridische entiteiten in de private sector met minder dan 250 werknemers er
niet toe gehouden anonieme meldingen te ontvangen. § 3. Personen die anoniem informatie
over inbreuken hebben gemeld of openbaar gemaakt, maar later zijn geïdentificeerd en het slachtoffer
worden van represailles, komen in aanmerking voor bescherming krachtens de hoofdstukken 6 en 7, in zover
ze beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1. § 4. Personen die binnen
het toepassingsgebied van deze wet vallende inbreuken melden aan bevoegde instellingen, organen of instanties
van de Unie komen in aanmerking voor bescherming krachtens deze wet onder dezelfde voorwaarden als personen
die een externe melding doen. § 5. Personen die binnen het toepassingsgebied van deze
wet vallende inbreuken melden aan gerechtelijke overheden in het kader van artikel 30 van het Wetboek
van Strafvordering, komen in aanmerking voor bescherming krachtens deze wet onder dezelfde voorwaarden
als personen die een externe melding doen, onverminderd de regeling ter bescherming van bedreigde getuigen,
bedoeld in artikel 102 en volgende van het voormelde Wetboek en voor zover die beschermingsmaatregelen
gunstiger voor hen zijn. Afdeling 2. - Voorwaarden voor bescherming van de facilitators en derden
die verbonden zijn met de melders Art. 9. De personen bedoeld in artikel 6, § 4, 1°
tot 3°, komen in aanmerking voor de beschermingsmaatregelen bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7 indien
ze gegronde redenen hadden om aan te nemen dat de melder binnen het toepassingsgebied voor bescherming
van deze wet viel. HOOFDSTUK 3. - Interne meldingen en opvolging Afdeling 1. - Verplichting
tot het opzetten van interne meldingskanalen Art. 10. § 1. Onverminderd de artikelen
15 en 19, mag informatie over inbreuken worden gemeld via de interne meldingskanalen en -procedures waarin
dit hoofdstuk voorziet. § 2. De nodige informatie over het gebruik van in paragraaf
1 bedoelde interne meldingskanalen maakt deel uit van de informatie die wordt verstrekt door de juridische
entiteiten in de private sector krachtens artikel 12 en door de bevoegde autoriteiten krachtens artikel
16. Art. 11. § 1. De juridische entiteiten in de private sector zetten kanalen en procedures
voor de interne melding en voor opvolging op, na overleg met de sociale partners. De in het
eerste lid bedoelde kanalen en procedures bieden minstens aan de werknemers van de entiteit de mogelijkheid
om informatie over inbreuken te melden. § 2. Onder voorbehoud van paragraaf 5, is paragraaf
1 niet van toepassing op de juridische entiteiten in de private sector met minder dan vijftig werknemers. De
drempel wordt berekend volgens het gemiddelde van de in de juridische entiteit tewerkgestelde werknemers
in de zin van artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven
en van artikel 49 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk, waarbij dit gemiddelde wordt berekend zoals omschreven in artikel 7, § 1, van de
wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen. De in het eerste lid bedoelde uitzondering
geldt niet voor entiteiten die onder het toepassingsgebied vallen van de bepalingen op het gebied van
financiële diensten, producten en markten en van de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°. §
3. De keuze van de personen of afdelingen binnen een juridische entiteit in de private sector die het
meest geschikt zijn om te worden aangewezen als bevoegd voor de ontvangst en de opvolging van meldingen,
hangt af van de structuur van de entiteit, maar hun functie moet in elk geval waarborgen dat zij onafhankelijk
zijn en geen belangenconflicten hebben. § 4. De meldingskanalen kunnen intern worden
beheerd door een meldingsbeheerder of extern ter beschikking worden gesteld door een derde. In beide
gevallen wordt de juridische entiteit in de private sector beschouwd als de verantwoordelijke van de
verwerking van persoonsgegevens. De in artikel 12 bedoelde waarborgen en vereisten gelden tevens voor
derden die het meldingskanaal voor een juridische entiteit in de private sector beheren en aan wie deze
taak is toevertrouwd. De juridische entiteiten in de private sector met minder dan 250 werknemers
mogen middelen delen voor het in ontvangst nemen van meldingen en de eventueel te verrichten onderzoeken.
Dit doet geen afbreuk aan de verplichtingen die deze wet aan dergelijke entiteiten oplegt in verband
met geheimhouding, het verstrekken van feedback en het behandelen van de gemelde inbreuk. §
5. Na een passende risicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de activiteiten
van de entiteiten en het daaraan verbonden risiconiveau voor met name het milieu en de volksgezondheid,
kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de juridische entiteiten in
de private sector met minder dan vijftig werknemers verplichten om kanalen en procedures voor interne
meldingen op te zetten overeenkomstig dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Procedures voor interne melding
en opvolging Art. 12. § 1. De procedures voor interne melding en opvolging als bedoeld
in artikel 11 omvatten de volgende elementen: 1° kanalen voor het ontvangen van meldingen die
door hun ontwerp, opzet en beheer op beveiligde wijze de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder
en van eventuele in de melding genoemde derden beschermen en waartoe niet-gemachtigde personeelsleden
geen toegang hebben. Deze kanalen bieden de mogelijkheid om mondeling of schriftelijk meldingen te doen,
of beide. Mondelinge melding is mogelijk via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen en, op verzoek
van de melder, door middel van een fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn; 2° een
bevestiging van ontvangst van de melding aan de melder, binnen zeven dagen na die ontvangst; 3°
de aanwijzing van een meldingsbeheerder, die dezelfde persoon of afdeling kan zijn als de persoon of
afdeling die de meldingen ontvangt, en die de communicatie met de melder zal onderhouden en hem zo nodig
nadere informatie zal vragen en feedback zal geven; 4° een zorgvuldige opvolging door de meldingsbeheerder,
ook voor anonieme meldingen; 5° een redelijke termijn om feedback te geven, van ten hoogste
drie maanden na de ontvangstbevestiging van de melding of, indien er geen ontvangstbevestiging is verstuurd
aan de melder, drie maanden na het verstrijken van de periode van zeven dagen na de melding; 6°
het verstrekken van duidelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie over de procedures voor externe
meldingen aan de federale coördinator en aan de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 15 en, in voorkomend
geval, aan instellingen, organen en instanties van de Unie. De bevoegde autoriteiten, in overleg
met de federale coördinator, kunnen deze elementen bepalen door middel van een reglement of rondzendbrief,
bij gebreke waaraan de Koning deze kan bepalen. Deze reglementen en rondzendbrieven zijn bindend en worden
bekendgemaakt op de website van de bevoegde autoriteit, met vermelding van zowel de datum waarop ze werden
aangenomen als de datum waarop ze op de website bekendgemaakt worden. De bekendmaking en de datum van
bekendmaking blijken uit de door het bevoegde orgaan ondertekende bekendmakingsakte. Verenigingen
en andere instellingen die categorieën van de juridische entiteiten in de private sector vertegenwoordigen,
kunnen gedragscodes opstellen, wijzigen of verlengen, teneinde de toepassingsregels van deze wet te bepalen,
met name de componenten van de procedures voor interne melding en opvolging. De in artikel 14
bedoelde bevoegde autoriteiten, in overleg met de federale coördinator, bevorderen de opstelling van
gedragscodes die ertoe strekken bij te dragen tot de juiste toepassing van deze wet, met inachtneming
van de specifieke kenmerken van de diverse sectoren en de specifieke behoeften van de micro-, kleine
en middelgrote ondernemingen. § 2. In afwijking van artikel 20 kan de meldingsbeheerder
vertrouwelijke informatie meedelen om feedback in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 5°, te waarborgen. HOOFDSTUK
4. - Externe meldingen en opvolging Afdeling 1. - Externe meldingskanalen Art. 13.
Onverminderd artikel 19 verstrekken melders informatie over inbreuken door gebruik te maken van de in
artikel 15 en 16 bedoelde kanalen en procedures, nadat zij eerst een melding hebben gedaan via interne
meldingskanalen of door meteen een melding te doen via externe meldingskanalen. Art. 14. §
1. De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de autoriteiten aan die
bevoegd zijn voor het ontvangen van meldingen, het geven van feedback en het bieden van opvolging inzake
meldingen. Bij gebrek aan aanwijzing of indien geen enkele autoriteit zich bevoegd acht om een melding
te ontvangen, treden de in artikel 18, § 1, bedoelde federale Ombudsmannen op als bevoegde autoriteit
voor de toepassing van deze wet. De bevoegde autoriteiten moeten over voldoende middelen beschikken
om de verplichtingen die uit deze wet voortvloeien uit te voeren. § 2. De overeenkomstig
paragraaf 1 aangestelde bevoegde autoriteiten moeten: 1° onafhankelijke en autonome externe
meldingskanalen opzetten voor het ontvangen en in behandeling nemen van informatie over inbreuken; 2°
onverwijld, en in ieder geval binnen zeven dagen na ontvangst van de melding, een bevestiging van die
ontvangst verzenden, tenzij uitdrukkelijk anders verzocht door de melder of tenzij de bevoegde autoriteiten
op redelijke gronden van oordeel zijn dat een bevestiging van ontvangst van de melding de bescherming
van de identiteit van de melder in gevaar zou brengen; 3° zorgvuldig opvolging geven aan meldingen,
ook aan anonieme meldingen; 4° de melder binnen een redelijke termijn van ten hoogste drie
maanden of, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, zes maanden, feedback geven, behoudens in geval
een wettelijke bepaling dit verhindert; 5° de melder in kennis stellen van het eindresultaat
van de onderzoeken naar aanleiding van de melding, met inachtneming van de nationale bepalingen die erop
van toepassing zijn; 6° indien het Unierecht of het nationale recht daarin voorziet, de informatie
in de melding tijdig doorgeven aan de bevoegde instellingen, organen of instanties van de Unie, naargelang
het geval, voor verder onderzoek, met inachtneming van de nationale en Europese bepalingen die op hen
van toepassing zijn, met inbegrip van bepalingen inzake internationale uitwisseling van informatie.
§ 3. Elke autoriteit die een melding heeft ontvangen, maar niet bevoegd is om de gemelde inbreuk
te behandelen, maakt de melding binnen een redelijke termijn en op een veilige wijze over aan de federale
coördinator, die ze overmaakt aan de bevoegde autoriteit, en informeert de melder onverwijld over deze
doorgifte. Indien de autoriteit die de melding heeft ontvangen er kennis van heeft dat ook andere
autoriteiten bevoegd zijn, wordt de melding binnen een redelijke termijn en op veilige wijze overgemaakt
aan de federale coördinator, die ze overmaakt aan de bevoegde autoriteiten en er de coördinatie van verzekert. Het
overmaken van meldingen door autoriteiten zoals bedoeld in deze paragraaf wordt behandeld door de personeelsleden
die overeenkomstig artikel 15, § 4, verantwoordelijk zijn voor de behandeling van meldingen. Ten
aanzien van de verwerking van persoonsgegevens dient als verantwoordelijke van de verwerking te worden
beschouwd, de instantie die daadwerkelijk de in paragraaf 2 bedoelde opdrachten uitvoert. Dit kan, naargelang
het geval, de aangewezen bevoegde autoriteit zijn, de federale coördinator, of meerdere bevoegde autoriteiten
in het geval bedoeld in het tweede lid. In het laatste geval is de verantwoordelijkheid van elke instantie
beperkt tot de persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de betrokken inbreuk waarvoor zij
verantwoordelijk is. Indien de verwerking niet kan plaatsvinden zonder de deelname aan het onderzoek
van meerdere verwerkingsverantwoordelijken, bepalen deze onderling op transparante wijze hun respectieve
verplichtingen en verdelen zij de verwerkingen die zij gezamenlijk moeten doen, teneinde te verzekeren
dat de verwerking plaatsvindt conform de eisen bedoeld in artikel 21. Onverminderd het eerste
en tweede lid, kunnen de bevoegde autoriteiten die bevoegd zijn voor het ontvangen van meldingen van
inbreuken op het gebied van financiële diensten, producten en markten en op de bepalingen bedoeld in
artikel 4, 1°, de melding rechtstreeks aan elkaar overmaken wanneer zij er kennis van hebben dat de
andere autoriteit bevoegd is. In dat geval brengt de bevoegde autoriteit die de overmaking doet de federale
coördinator en de melder op de hoogte van deze doorgifte. De bevoegde autoriteiten en hun personeelsleden
plegen geen inbreuk op hun beroepsgeheim indien zij de melding doorgeven overeenkomstig deze paragraaf.
§ 4. De bevoegde autoriteiten kunnen, na de zaak naar behoren te hebben beoordeeld, besluiten
dat een gemelde inbreuk duidelijk van geringe betekenis is en krachtens deze wet geen andere opvolging
dan het afronden van de procedure vereist. Dit geldt onverminderd andere verplichtingen of andere toepasselijke
procedures voor het behandelen van de gemelde inbreuk, en onverminderd de door deze wet geboden bescherming
met betrekking tot interne of externe meldingen. In een dergelijk geval stellen de bevoegde autoriteiten
de melder in kennis van hun beslissing en van de motivering daarvan. De bevoegde autoriteiten
kunnen besluiten de procedures af te sluiten met betrekking tot herhaalde meldingen waarvan de inhoud
geen nieuwe informatie van betekenis over inbreuken bevat ten opzichte van een eerdere melding ten aanzien
waarvan de relevante procedures werden beëindigd, tenzij door nieuwe wettelijke of feitelijke omstandigheden
een andere opvolging gerechtvaardigd is. In een dergelijk geval stellen de bevoegde autoriteiten de melder
in kennis van hun beslissing en van de motivering daarvan. Wanneer bevoegde autoriteiten worden
geconfronteerd met grote aantallen meldingen, kunnen zij voorrang geven aan de behandeling van meldingen
van ernstige inbreuken of van inbreuken op essentiële bepalingen die binnen het toepassingsgebied van
deze wet vallen, onverminderd de in paragraaf 2, 4°, vermelde termijn. § 5. De overeenkomstig
paragraaf 1 aangestelde bevoegde autoriteiten bepalen, door middel van een reglement of een rondzendbrief,
de in de paragrafen 2, 3 en 4, en in artikel 15 bedoelde procedureregels voor het ontvangen en in behandeling
nemen van meldingen. Deze reglementen en rondzendbrieven zijn bindend en worden bekendgemaakt op de website
van de bevoegde autoriteit, met vermelding van zowel de datum waarop ze werden aangenomen als de datum
waarop ze op de website bekendgemaakt worden. De bekendmaking en de datum van bekendmaking blijken uit
de door het bevoegde orgaan ondertekende bekendmakingsakte. § 6. Bij het geven van feedback
overeenkomstig paragraaf 2, 4° en 5°, en paragraaf 4, eerste lid, derde zin, en tweede lid, tweede
zin, dienen de bevoegde autoriteiten hun verplichtingen inzake beroepsgeheim na te leven. Afdeling
2. - Procedures voor externe melding Art. 15. § 1. Externe meldingskanalen worden als
onafhankelijk en autonoom beschouwd, indien zij aan elk van de volgende criteria voldoen: 1°
door hun ontwerp, opzet en beheer waarborgen de kanalen de volledigheid, integriteit en geheimhouding
van de informatie en zijn zij niet toegankelijk voor niet-gemachtigde personeelsleden van de bevoegde
autoriteit; 2° zij bieden de mogelijkheid om, met het oog op verder te verrichten onderzoeken,
informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig artikel 22. § 2. De externe meldingskanalen
bieden de mogelijkheid om schriftelijk en mondeling meldingen te doen. Mondelinge melding is mogelijk
via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen en, op verzoek van de melder, door middel van een
fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn. § 3. De bevoegde autoriteiten en de
federale coördinator zorgen ervoor dat, indien een melding wordt ontvangen via andere kanalen dan de
in de paragrafen 1 en 2 genoemde meldingskanalen, of door andere personeelsleden dan degenen die verantwoordelijk
zijn voor het in behandeling nemen van meldingen, de personeelsleden die deze ontvangen, geen informatie
openbaar mogen maken aan de hand waarvan de identiteit van de melder of van de betrokkene kan worden
achterhaald, en dat zij de melding onverwijld en ongewijzigd doorzenden aan de voor de behandeling van
meldingen verantwoordelijke personeelsleden. § 4. De bevoegde autoriteiten en de federale
coördinator wijzen de personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de meldingen,
en met name voor: 1° het verstrekken van informatie over de meldingsprocedures aan belangstellenden; 2°
de ontvangst en de opvolging van de meldingen; 3° het onderhouden van contact met de melder
om deze desgevallend feedback te geven en zo nodig om nadere informatie te verzoeken. §
5. De in paragraaf 4 bedoelde personeelsleden worden specifiek opgeleid voor het behandelen van meldingen.
§ 6. De in paragraaf 4 bedoelde personeelsleden zijn gehouden tot de geheimhoudingsplicht die
is ingesteld krachtens artikel 20. In afwijking van artikel 20 kunnen de in paragraaf 4 bedoelde
personeelsleden vertrouwelijke informatie verstrekken met het oog op feedback in de zin van artikel 14,
§ 2, 4° en 5°, behoudens in de in artikel 14, § 6, bedoelde gevallen. Art. 16.
De bevoegde autoriteiten publiceren op een afzonderlijke, gemakkelijk herkenbare en toegankelijke pagina
van hun website ten minste de volgende informatie: 1° de voorwaarden om in aanmerking te komen
voor bescherming krachtens deze wet; 2° de nodige contactgegevens voor de in artikel 15 bedoelde
externe meldingskanalen, met name de elektronische en postadressen, en de telefoonnummers voor dergelijke
kanalen, met de vermelding of de telefoongesprekken worden opgenomen; 3° de procedures die
van toepassing zijn op de melding van inbreuken, met inbegrip van de wijze waarop de bevoegde autoriteit
de melder kan verzoeken om de gemelde informatie te verduidelijken of om nadere informatie te verstrekken,
of feedback wordt verstrekt en in voorkomend geval de termijn om feedback te geven alsmede het soort
en de inhoud van dergelijke feedback; 4° de geheimhoudingsregels die van toepassing zijn op
de meldingen, en met name de informatie over de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel
21 van deze wet, de artikelen 5 en 13 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de
Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn
95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), artikel 13 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek,
de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad en artikel
15 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen,
organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG, naargelang het geval; 5° de wijze
van de aan meldingen te bieden opvolging; 6° de remedies en procedures voor bescherming tegen
represailles en de beschikbaarheid van vertrouwelijk advies, voor personen die overwegen tot melding
over te gaan; 7° een verklaring met een duidelijke toelichting van de voorwaarden waaronder
personen die meldingen doen aan de bevoegde autoriteit worden beschermd tegen het oplopen van aansprakelijkheid
voor een inbreuk op de geheimhoudingsregels krachtens artikel 27; en 8° de contactgegevens
van de federale coördinator en van het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de
rechten van de mens. Afdeling 3. - Evaluatie van de procedures door de bevoegde autoriteiten
en rapporteringsverplichting Art. 17. § 1. De bevoegde autoriteiten evalueren hun procedures
voor de ontvangst en opvolging van meldingen regelmatig, en ten minste om de drie jaar. Bij de evaluatie
van deze procedures houden de bevoegde autoriteiten rekening met hun eigen ervaring en die van andere
bevoegde autoriteiten alsook met de ervaring van de federale coördinator en passen zij hun procedures
dienovereenkomstig aan. In afwijking van het eerste lid worden de procedures om de twee jaar
geëvalueerd door de autoriteiten bevoegd voor het ontvangen van meldingen van inbreuken op het gebied
van financiële diensten, producten en markten en op de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°. De
bevoegde autoriteiten delen het resultaat van hun evaluatie mee aan de federale coördinator.
§ 2. De bevoegde autoriteiten verstrekken de federale coördinator jaarlijks de volgende statistieken
over externe meldingen: 1° het aantal ontvangen meldingen; 2° het aantal onderzoeken
en procedures die naar aanleiding van deze meldingen werden ingesteld en het resultaat daarvan; 3°
het geschatte financiële verlies en de ingevorderde bedragen als gevolg van de onderzoeken en procedures
in verband met de gemelde schendingen, voor zover dit werd vastgesteld. Afdeling 4. - De federale
coördinator voor externe meldingen in de private sector Art. 18. § 1. De federale Ombudsmannen,
bedoeld in de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, zijn belast met de coördinatie
van externe meldingen in de private sector. § 2. Onverminderd artikel 14, § 3,
eerste en tweede lid, wordt de federale coördinator belast met de volgende opdrachten: 1° de
ontvangst van externe meldingen en het onderzoek van de ontvankelijkheid ervan en van het bestaan van
een redelijk vermoeden van een overtreding; 2° de melding overmaken aan de bevoegde autoriteiten
indien deze voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden; 3° de opvolging van een externe
melding verzekeren bij afwezigheid van een door de Koning aangeduide bevoegde autoriteit of indien de
aangeduide bevoegde autoriteit de federale coördinator ervan in kennis stelt dat zij om gegronde redenen
niet in staat is de opvolging uit te voeren; 4° het verzekeren van de bescherming bedoeld in
hoofdstuk 7, van de personen bedoeld in artikel 6 in het kader van een interne of externe melding, met
uitzondering van afdeling 2 van hoofdstuk 7 en de rechtsbijstand in het kader van de rechtsmiddelen voorzien
in hetzelfde hoofdstuk; 5° volledige en onafhankelijke informatie verstrekken over de meldingsprocedure
en de beschermingsprocedure in het kader van deze wet; 6° elke externe melder spontaan volledige
en onafhankelijke informatie verstrekken over de bescherming die door deze wet wordt geboden, ook ten
overstaan van elke autoriteit die zich bezighoudt met bescherming tegen represailles. In afwijking
van het eerste lid, ontvangt de federale coördinator externe meldingen zonder de ontvankelijkheid ervan
en het bestaan van een redelijk vermoeden van een overtreding te onderzoeken en maakt de melding over
aan de bevoegde autoriteit zonder te onderzoeken of de melding voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden,
indien de melding betrekking heeft op inbreuken op het gebied van financiële diensten, producten en markten
en op de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°. De federale coördinator treedt op als verantwoordelijke
van de verwerking van de persoonsgegevens waartoe de opdrachten vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°,
nopen. § 3. De in paragraaf 2 genoemde opdrachten doen geen afbreuk aan het recht van
de melder om de melding rechtstreeks bij de bevoegde autoriteit te doen. In dat geval informeert de bevoegde
autoriteit de federale coördinator, behalve wanneer zij gehouden is door een beroepsgeheim. In dat laatste
geval bevestigt de bevoegde autoriteit desgevallend aan de melder dat hij een melding heeft gedaan overeenkomstig
deze wet en informeert zij hem over het feit dat hij zich tot het Federaal Instituut voor de bescherming
en bevordering van de rechten van de mens kan wenden voor de ondersteuning bedoeld in deze wet.
§ 4. Overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering stellen de federale ombudsmannen
de procureur des Konings in kennis wanneer zij tijdens de uitoefening van hun functie een feit vaststellen
dat een misdaad of een wanbedrijf kan uitmaken, met uitzondering van feiten waarvan zij kennis hebben
genomen naar aanleiding van meldingen waarvoor een bevoegde autoriteit werd aangewezen waarvoor een uitzondering
op voormeld artikel is bepaald en/of waarvan de personeelsleden genieten van een dergelijke uitzondering. HOOFDSTUK
5. - Openbaarmaking Art. 19. § 1. Een persoon die een openbaarmaking doet, komt in aanmerking
voor bescherming krachtens deze wet indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden: 1°
de persoon deed eerst een interne en externe melding, of meteen een externe melding overeenkomstig de
hoofdstukken 3 en 4, maar er zijn naar aanleiding van die melding geen passende maatregelen genomen binnen
de in artikel 12, § 1, eerste lid, 5°, of artikel 14, § 2, 4°, genoemde termijn; of 2°
de persoon heeft gegronde redenen om aan te nemen dat: a) de inbreuk een dreigend of reëel
gevaar kan zijn voor het algemeen belang; of b) er in geval van externe melding een risico op
represailles bestaat, of het niet waarschijnlijk is dat de inbreuk doeltreffend wordt verholpen, wegens
de bijzondere omstandigheden van de zaak, omdat bijvoorbeeld bewijsmateriaal kan worden achtergehouden
of vernietigd, of een autoriteit kan samenspannen met de pleger van de inbreuk of bij de inbreuk betrokken
is. Het eerste lid, 1°, geldt niet wanneer geen feedback wordt verstrekt overeenkomstig artikel
14, § 6. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op gevallen waarin een persoon
rechtstreeks informatie aan de pers verstrekt op grond van specifieke bepalingen die een stelsel voor
de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en informatie instellen. HOOFDSTUK 6. - Bepalingen
met betrekking tot interne en externe meldingen Afdeling 1. - Geheimhoudingsplicht Art.
20. § 1. De identiteit van de melder mag in geen geval zonder diens vrije en uitdrukkelijke toestemming
worden bekendgemaakt aan anderen dan de gemachtigde personeelsleden die bevoegd zijn voor de ontvangst
of de opvolging van meldingen. Dit geldt ook voor alle andere informatie waaruit de identiteit van de
melder direct of indirect kan worden afgeleid. Tenzij de melder van een externe melding hiermee
instemt, wijst de bevoegde autoriteit of de federale coördinator elke vraag om inzage, uitleg of mededeling,
in welke vorm ook, van een bestuursdocument waaruit rechtstreeks of onrechtstreeks de identiteit van
de melder blijkt, af. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mogen de identiteit van de melder
en enige andere informatie waaruit de identiteit van de melder direct of indirect kan worden afgeleid,
uitsluitend worden bekendgemaakt indien het gaat om een noodzakelijke en evenredige verplichting krachtens
bijzondere wetgeving in het kader van onderzoek door nationale autoriteiten of gerechtelijke procedures,
mede ter waarborging van de rechten van verdediging van de betrokkene. § 3. Voor de
bekendmakingen op grond van de in paragraaf 2 bedoelde afwijking gelden passende waarborgen volgens de
toepasselijke Unievoorschriften en nationale voorschriften. Meer bepaald worden melders, voordat hun
identiteit wordt bekendgemaakt, daarvan in kennis gesteld, tenzij die informatie de gerelateerde onderzoeken
of gerechtelijke procedures in gevaar zou brengen. De bevoegde autoriteit of de federale coördinator
stuurt de melders een schriftelijke toelichting over de redenen voor de bekendmaking van de vertrouwelijke
gegevens toe. § 4. Bevoegde autoriteiten of de federale coördinator die informatie ontvangen
over inbreuken met bedrijfsgeheimen, mogen die bedrijfsgeheimen niet gebruiken of bekendmaken voor andere
doeleinden dan hetgeen noodzakelijk is voor een gedegen opvolging. § 5. Desgevallend
zijn de in de paragrafen 1 tot 3 bedoelde beschermingsmaatregelen ook van toepassing op de in artikel
6, § 4, bedoelde personen. Afdeling 2. - Verwerking van persoonsgegevens Art.
21. Elke verwerking van persoonsgegevens krachtens deze wet, met inbegrip van de uitwisseling of doorgifte
van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten of de federale coördinator, gebeurt overeenkomstig
Verordening (EU) 2016/679 en de wettelijke bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen
met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Elke uitwisseling of doorgifte van informatie
door de instellingen, organen of instanties van de Unie gebeurt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725. Persoonsgegevens
die duidelijk niet relevant zijn voor de behandeling van een specifieke melding, worden niet verzameld,
of worden, indien onbedoeld verzameld, onmiddellijk gewist. De naam, de functie en de contactgegevens
zowel van de melder en elke persoon tot wie de beschermings- en ondersteuningsmaatregelen zich uitstrekken,
als van de betrokkene, met inbegrip van, in voorkomend geval, het ondernemingsnummer, worden bijgehouden
tot wanneer de gemelde inbreuk is verjaard. Afdeling 3. - Registratie van de meldingen Art.
22. § 1. De juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde autoriteiten en de federale
coördinator houden een register bij van elke ontvangen melding, in overeenstemming met de in artikel
20 bedoelde geheimhoudingsvereisten. Meldingen worden bijgehouden gedurende de tijd dat de contractuele
relatie bedoeld in artikel 6, §§ 1 en 2, loopt. § 2. Wanneer voor het
melden, met instemming van de melder, een telefoonlijn met gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem
met gespreksopname wordt gebruikt, hebben de juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde
autoriteiten en de federale coördinator het recht om de mondelinge melding te registreren op een van
de volgende wijzen: 1° door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare
vorm; of 2° door een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek opgesteld
door het voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelslid. De juridische entiteiten
in de private sector, de bevoegde autoriteiten en de federale coördinator bieden de melder de mogelijkheid
de schriftelijke weergave van het telefoongesprek te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.
§ 3. Indien voor de melding een telefoonlijn zonder gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem
zonder gespreksopname wordt gebruikt, hebben de juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde
autoriteiten en de federale coördinator het recht om de mondelinge melding te registreren in de vorm
van een nauwkeurig verslag van het gesprek, opgesteld door het voor het behandelen van de melding verantwoordelijke
personeelslid. De juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde autoriteiten en de federale
coördinator bieden de melder de mogelijkheid het verslag van het gesprek te controleren, te corrigeren
en voor akkoord te tekenen. § 4. Indien een persoon verzoekt om een onderhoud met de
personeelsleden van de juridische entiteiten in de private sector, van de bevoegde autoriteiten of van
de federale coördinator, om een interne of externe melding te doen, zorgen de juridische entiteiten in
de private sector, de bevoegde autoriteiten en de federale coördinator ervoor, mits de melder hiermee
instemt, dat er een volledig en nauwkeurig verslag van het onderhoud wordt bijgehouden in een duurzame
en opvraagbare vorm. De juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde autoriteiten
en de federale coördinator hebben het recht om het onderhoud te registreren op een van de volgende wijzen: 1°
door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm; of 2° door
een nauwkeurig verslag van het onderhoud, opgesteld door het voor het behandelen van de melding verantwoordelijke
personeelslid. De juridische entiteiten in de private sector, de bevoegde autoriteiten en de
federale coördinator bieden de melder de mogelijkheid de schriftelijke weergave van het verslag van het
onderhoud te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen. HOOFDSTUK 7. - Beschermingsmaatregelen Afdeling
1. -Verbod op represailles Art. 23. Elke vorm van represailles tegen de in artikel 6 bedoelde
personen, waaronder dreigingen met en pogingen tot represailles, is verboden, met name op de volgende
wijzen: 1° schorsing, tijdelijke buitendienststelling, ontslag of soortgelijke maatregelen; 2°
degradatie of weigering van bevordering; 3° overdracht van taken, verandering van locatie
van de arbeidsplaats, loonsverlaging, verandering van de werktijden; 4° het onthouden van opleiding; 5°
negatieve prestatiebeoordeling of arbeidsreferentie; 6° het opleggen of toepassen van een disciplinaire
maatregel, berisping of andere sanctie, zoals een financiële sanctie; 7° dwang, intimidatie,
pesterijen of uitsluiting; 8° discriminatie, nadelige of ongelijke behandeling; 9°
niet-omzetting van een tijdelijke arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd,
in het geval de werknemer de gerechtvaardigde verwachting had dat hem een dienstverband voor onbepaalde
tijd zou worden aangeboden; 10° niet-verlenging of vervroegde beëindiging van een tijdelijke
arbeidsovereenkomst; 11° schade, met inbegrip van reputatieschade, met name op sociale media,
of financieel nadeel, met inbegrip van omzetderving en inkomstenderving; 12° opname op een
zwarte lijst op basis van een informele of formele overeenkomst voor een hele sector of bedrijfstak,
waardoor de persoon geen baan meer kan vinden in de sector of de bedrijfstak; 13° vroegtijdige
beëindiging of opzegging van een contract voor de levering van goederen of diensten; 14° intrekking
van een licentie of vergunning; 15° psychiatrische of medische verwijzingen. Afdeling
2. - Ondersteuningsmaatregelen Art. 24. § 1. De in artikel 6 bedoelde personen hebben,
naargelang het geval, toegang tot ondersteuningsmaatregelen en met name: 1° volledige en onafhankelijke
informatie en adviezen, die gemakkelijk en kosteloos toegankelijk zijn, over de beschikbare remedies
en procedures die bescherming bieden tegen represailles, alsmede over de rechten van de betrokkene, met
inbegrip van zijn rechten op het vlak van bescherming van persoonsgegevens; de melder moet bovendien
worden geïnformeerd dat hij in aanmerking komt voor de beschermingsmaatregelen waarin deze wet voorziet; 2°
technisch advies ten aanzien van elke autoriteit die betrokken is bij de bescherming van de melder; 3°
rechtsbijstand in grensoverschrijdende strafrechtelijke en burgerlijke procedures overeenkomstig Richtlijn
(EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor
verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van
een Europees aanhoudingsbevel en Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei
2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken en rechtsbijstand
in andere procedures alsook juridisch advies of andere juridische bijstand, overeenkomstig de bepalingen
betreffende de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand; 4° ondersteunende maatregelen,
waaronder technische, psychologische, mediagerelateerde en sociale ondersteuning, voor de melders bedoeld
in artikel 6; 5° financiële bijstand aan melders in het kader van gerechtelijke procedures.
§ 2. Onverminderd artikel 20 kunnen de bevoegde autoriteiten, op verzoek van de betrokken melder,
de in artikel 6 bedoelde personen bijstaan ten aanzien van elke administratieve of gerechtelijke autoriteit
die betrokken is bij hun bescherming tegen represailles en kunnen zij naar aanleiding daarvan in het
bijzonder bevestigen dat die persoon een melding heeft gedaan overeenkomstig deze wet. Art.
25. § 1. Het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens,
opgericht bij de wet van 12 mei 2019 tot oprichting van een Federaal Instituut voor de bescherming en
de bevordering van de rechten van de mens, wordt belast met de volgende opdrachten, zowel in geval van
een interne melding, een externe melding, als een openbaarmaking: 1° het toepassen van of toezien
op de toepassing van de ondersteuningsmaatregelen bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, en 3° tot
5° ; 2° het toepassen of de toepassing verzekeren van de in artikel 24, § 1, 2°, bedoelde
ondersteunende maatregelen bij ontstentenis van een bevoegde autoriteit of indien de bevoegde autoriteit
niet in staat is deze maatregelen toe te passen of ervoor te zorgen dat ze worden toegepast; 3°
het centrale informatiepunt zijn inzake de bescherming van de melders; 4° het opstellen van
een tweejaarlijks onafhankelijk verslag inzake de bescherming van melders in België, gericht aan de regering
en de federale Kamers. Het Federaal Instituut voor de bescherming en bevordering van de rechten van de
mens oefent deze opdracht uit overeenkomstig artikel 5 van de voormelde wet van 12 mei 2019; 5°
het bevorderen van de bescherming van de rechten van de melders en van een juridische en sociale cultuur
die het melden van inbreuken aanmoedigt. § 2. Artikel 458 van het Strafwetboek is van
toepassing op het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens
en zijn personeel voor de uitvoering van de opdrachten die aan het Instituut in het kader van deze wet
zijn toevertrouwd. § 3. Overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering
stellen de leden van het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van
de mens de procureur des Konings in kennis wanneer zij tijdens de uitoefening van hun functie een feit
vaststellen dat een misdaad of een wanbedrijf kan uitmaken, met uitzondering van feiten waarvan zij kennis
hebben genomen naar aanleiding van meldingen waarvoor een bevoegde autoriteit werd aangewezen waarvoor
een uitzondering op voormeld artikel is bepaald en/of waarvan de personeelsleden genieten van een dergelijke
uitzondering. Afdeling 3. - Beschermingsmaatregelen tegen represailles Art. 26. §
1. Elke beschermde persoon bedoeld in artikel 6 die meent slachtoffer te zijn van of bedreigd te worden
met een represaille, kan een met redenen omklede klacht indienen bij de federale coördinator, die een
buitengerechtelijke beschermingsprocedure opstart. § 2. De federale coördinator verifieert
het bestaan van een redelijk vermoeden van een represaille. § 3. De bewijslast dat het
geen represaille is, valt ten laste van de betrokken juridische entiteit in de private sector.
§ 4. De federale coördinator vraagt schriftelijk aan de hoogste leidinggevende van de juridische
entiteit om aan te tonen dat de in de klacht omschreven nadelige maatregel geen verband houdt met de
melding. § 5. De hoogste leidinggevende van de juridische entiteit stelt binnen de vier
weken na ontvangst van de schriftelijke vraag van de federale coördinator, een met redenen omkleed verslag
ter beschikking van de federale coördinator waaruit blijkt dat de tegen de beschermde persoon genomen
nadelige maatregel of de maatregel waarmee werd gedreigd voortvloeit uit elementen die geen verband houden
met de melding of de medewerking aan het onderzoek. § 6. In geval van redelijk vermoeden
van een represaille, doet de federale coördinator binnen twintig dagen na ontvangst van het met redenen
omkleed verslag een aanbeveling aan de hoogste leidinggevende van de juridische entiteit om de represaille
teniet te doen of om de schade ongedaan te maken. § 7. De hoogste leidinggevende van
de juridische entiteit geeft binnen de twintig dagen na ontvangst van de aanbeveling aan of hij de aanbeveling
van de federale coördinator aanvaardt of niet. De federale coördinator brengt de beschermde
persoon daarvan schriftelijk op de hoogte. Art. 27. § 1. Onverminderd artikel 5, §
1 en § 2, eerste lid, worden personen die informatie over inbreuken melden of een openbaarmaking
doen overeenkomstig deze wet, niet geacht een inbreuk te hebben gepleegd op enige bij overeenkomst of
bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking op de openbaarmaking van informatie,
en kunnen zij op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld voor een dergelijke melding of openbaarmaking,
mits zij redelijke gronden hadden om aan te nemen dat de melding of de openbaarmaking van zulke informatie
noodzakelijk was voor het onthullen van een inbreuk overeenkomstig deze wet. Onder dezelfde voorwaarden
kunnen tegen deze personen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden
ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken omwille van deze melding of openbaarmaking. Melders
kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de verwerving van of de toegang tot de informatie die wordt
gemeld of openbaar wordt gemaakt, tenzij die verwerving of die toegang op zichzelf een strafbaar feit
vormde. Voor elke andere mogelijke aansprakelijkheid van melders die voortvloeit uit handelingen
of nalatigheden die geen verband houden met de melding of openbaarmaking of die niet noodzakelijk zijn
voor het onthullen van een inbreuk overeenkomstig deze wet, blijft het toepasselijk recht gelden.
§ 2. Een in artikel 6 bedoelde persoon die in strijd met artikel 23 het slachtoffer wordt van
een represaille kan een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele
aansprakelijkheidsrecht. Deze schadevergoeding wordt tussen 18 en 26 weken loon vastgelegd. Indien het
slachtoffer van de represaille geen loontrekkende is wordt de schadevergoeding vastgesteld op de werkelijk
geleden schade. In laatstgenoemd geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, is de schadevergoeding voor de melders die een inbreuk melden
op het gebied van financiële diensten, producten en markten en op de bepalingen bedoeld in artikel 4,
1°, naar keuze van het slachtoffer en voor zover toepasselijk, gelijk aan hetzij een forfaitair bedrag
van zes maanden brutoloon, met inbegrip van alle extralegale voordelen, hetzij aan de werkelijk geleden
schade. In laatstgenoemd geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. Onverminderd
het eerste lid, kan een werknemer die een inbreuk meldt op het gebied van financiële diensten, producten
en markten en op de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°, of de werknemersorganisatie waarbij hij is
aangesloten, wanneer zijn werkgever in strijd met het in artikel 23 bedoelde verbod zijn arbeidsverhouding
beëindigt of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigt, verzoeken hem opnieuw in de onderneming of instelling
op te nemen onder de voorwaarden die bestonden voor de beëindiging of de wijziging. Het verzoek moet
met een aangetekende brief gebeuren binnen de dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van
de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de brief over het verzoek uitspreken.
De werkgever die de werknemer opnieuw in de onderneming of de instelling opneemt of hem zijn functie
opnieuw laat uitoefenen onder de voorwaarden die bestonden voor de beëindiging of wijziging, moet het
wegens ontslag of wijziging van de arbeidsvoorwaarden gederfde loon en de gederfde voordelen betalen
alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen op dat loon storten. Wanneer er ten aanzien van
een werknemer die een inbreuk meldt op het gebied van financiële diensten, producten en markten en op
de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°, sprake is van een represaille in strijd met artikel 23, heeft
die werknemer recht op de in het eerste lid bedoelde schadevergoeding indien hij na het in het tweede
lid bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen in de onderneming of instelling of zijn functie niet
opnieuw kan uitoefenen onder de voorwaarden die bestonden voor de beëindiging of de wijziging, evenals
indien hij het in het tweede lid bedoelde verzoek niet heeft ingediend. Wanneer de represaille
in strijd met artikel 23 wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking beëindigd werd, heeft de werknemer
die tijdens de duur ervan een melding heeft verricht, recht op de vergoeding bedoeld in het eerste lid. Deze
paragraaf is eveneens van toepassing op statutaire personeelsleden en op personen die door andere personen
dan werkgevers in professionele betrekkingen worden tewerkgesteld of contractuele opdrachten krijgen
toegewezen. § 4. De vergoeding bedoeld in de paragrafen 2 en 3 kan niet worden gecumuleerd
met de vergoeding in geval van kennelijk onredelijk ontslag bedoeld in artikel 9, § 2, van de
collectieve arbeidsovereenkomst nr. 109 van 12 februari 2014 betreffende de motivering van het ontslag,
overeenkomstig artikel 9, § 3, van deze collectieve arbeidsovereenkomst. Art. 28. Onverminderd
elk ander administratief of buitengerechtelijk middel heeft elke in artikel 6 bedoelde persoon het recht
een beroep in te leiden voor de arbeidsrechtbank in geval van represailles overeenkomstig artikel 578
van het Gerechtelijk Wetboek. Overeenkomstig artikel 584, vijfde lid, 8°, van het Gerechtelijk
Wetboek kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank, zitting houdend zoals in kort geding, herstelmaatregelen
tegen de represailles treffen, met inbegrip van voorlopige maatregelen in afwachting van de
beslechting van de gerechtelijke procedure. Art. 29. In procedures voor een gerechtelijke instantie
of een andere autoriteit, die verband houden met benadeling waarmee de melder in de zin van deze wet
is geconfronteerd, wordt, mits de melder aantoont dat hij een melding of openbaarmaking heeft gedaan
en met benadeling is geconfronteerd, vermoed dat de benadeling een represaille was voor de melding of
de openbaarmaking. In dergelijke gevallen is het aan de persoon die de benadelende maatregel
heeft genomen, om aan te tonen dat die maatregel naar behoren is gerechtvaardigd. Art. 30. In
gerechtelijke procedures, onder meer wegens laster, schending van auteursrechten, schending van de geheimhoudingsplicht,
schending van de gegevensbeschermingsvoorschriften, openbaarmaking van bedrijfsgeheimen, of wegens eisen
tot schadeloosstelling op grond van het privaatrecht, het publiekrecht of het collectief arbeidsrecht
kunnen de in artikel 6 bedoelde personen op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld als gevolg van
meldingen of openbaarmakingen overeenkomstig deze wet. Art. 31. Wanneer een persoon melding
maakt van of informatie openbaar maakt over binnen het toepassingsgebied van deze wet vallende inbreuken,
en die informatie bedrijfsgeheimen omvat, en indien die persoon aan de voorwaarden van deze wet voldoet,
wordt die melding of die openbaarmaking rechtmatig geacht overeenkomstig artikel XI.332/3, § 2,
van het Wetboek van economisch recht. Afdeling 4. - Maatregelen ter bescherming van betrokkenen Art.
32. De bevoegde autoriteiten en de federale coördinator zorgen ervoor dat de identiteit van de betrokkenen
wordt beschermd zolang onderzoeken naar aanleiding van de melding of openbaarmaking lopen. De
in artikel 20, 21 en 22 bedoelde regels betreffende de bescherming van de identiteit van de melders zijn
ook van toepassing op de bescherming van de identiteit van de betrokkenen. Afdeling 5. - Sancties Art.
33. § 1. Onverminderd andere maatregelen waarin deze wet voorziet, worden inbreuken door de juridische
entiteiten in de private sector op hoofdstuk 3 en op artikel 22 opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig
het Sociaal Strafwetboek. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de bevoegde autoriteiten
administratieve maatregelen of sancties kunnen nemen en opleggen op grond van specifieke wettelijke of
bestuursrechtelijke bepalingen wegens inbreuken op hoofdstuk 3 en artikel 22. § 2. Met
een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met een geldboete van 600 tot 6.000 euro of met
één van die straffen alleen wordt gestraft een juridische entiteit in de private sector, de leden van
haar personeel, alsook elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die: a) de melding belemmert
of tracht te belemmeren; b) represailles neemt tegen de in artikel 6 bedoelde personen; c)
onnodige of tergende procedures aanspant tegen in artikel 6 bedoelde personen; d) inbreuk pleegt
op de in artikel 20 bedoelde verplichting tot geheimhouding van de identiteit van de melders.
§ 3. Onverminderd andere maatregelen waarin deze wet of andere wettelijke of bestuursrechtelijke
bepalingen voorzien, worden melders gestraft overeenkomstig de artikelen 443 tot 450 van het Strafwetboek
wanneer wordt vastgesteld dat zij opzettelijk valse informatie hebben gemeld of openbaar hebben gemaakt. Personen
die schade lijden als gevolg van dergelijke meldingen of openbaarmakingen hebben recht op schadevergoedingsmaatregelen
overeenkomstig de contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid. Art. 34. Er is geen
sprake van een misdrijf wanneer een persoon die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen,
die geheimen meldt of openbaar maakt met naleving van de voorwaarden van deze wet. Deze bepaling is van
toepassing onverminderd artikel 5, § 1 en § 2, eerste lid. HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen Afdeling
1. - Wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten Art. 35. Artikel
18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt aangevuld met een lid luidende: "Een
melding of openbaarmaking overeenkomstig de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders
van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private
sector maakt geen zware schuld, noch bedrog, noch gewoonlijke lichte schuld uit waarvoor de werknemer
burgerlijk aansprakelijk kan worden gesteld, dit ongeacht de motivering van de werknemer.". Afdeling
2. - Wijzigingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de
financiële diensten Art. 36. Artikel 69bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht
op de financiële sector en de financiële diensten, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017 en gewijzigd
bij de wet van 5 juli 2022, wordt vervangen als volgt: "Art. 69bis. De FSMA ziet toe op de naleving
door de instellingen en personen bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, van de bepalingen
van hoofdstuk 3 en artikel 22 van de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders
van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private
sector. De artikelen 36, 36bis en 37 zijn van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde
instellingen en personen deze bepalingen niet naleven.". Art. 37. Artikel 69ter van dezelfde
wet, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017, wordt opgeheven. Afdeling 3. - Wijzigingen van de
wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren Art.
38. Artikel 3, 22°, van de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek
toezicht op de bedrijfsrevisoren, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 2018, 30 juli 2018 en 27 juni 2021,
wordt aangevuld met een streepje, luidende: " - hoofdstuk 3 en artikel 22 van de wet van 28
november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld
binnen een juridische entiteit in de private sector.". Art. 39. In titel 3 van dezelfde wet
wordt hoofdstuk 6, dat de artikelen 82 tot 84 bevat, opgeheven. Afdeling 4. - Wijzigingen van
de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België Art.
40. Artikel 36/7/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale
Bank van België, ingevoegd bij de wet van 16 maart 2016 en vervangen bij de wet van 2 mei 2019, wordt
opgeheven. Art. 41. In artikel 36/30/1 van dezelfde wet wordt paragraaf 4 opgeheven. Afdeling
5. - Wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten Art. 42. Artikel 10 van de wet
van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en
tot beperking van het gebruik van contanten wordt vervangen als volgt: "Art. 10. De onderworpen
entiteiten ontwikkelen en leggen passende procedures ten uitvoer die evenredig zijn met hun aard en omvang,
om hun personeelsleden of hun agenten of distributeurs in staat te stellen om, op vertrouwelijke en anonieme
basis, via een specifiek en onafhankelijk kanaal, de inbreuken op de in dit boek bedoelde verplichtingen
te melden aan de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 9.". Afdeling 6. - Wijziging
van de wet van 2 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen inzake fraudebestrijding Art.
43. In artikel 45, § 1, van de wet van 2 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen inzake
fraudebestrijding worden de woorden "de regeling inzake de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken
als bedoeld in artikel 69bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële
sector en de financiële diensten, en in artikel 36/7/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling
van het organiek statuut van de Nationale Bank van België" vervangen door de woorden "de regeling inzake
de melding van inbreuken als bedoeld in de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders
van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private
sector". Afdeling 7. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek Art. 44. In artikel
578 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 mei 2019, worden de volgende
wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 25°, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017,
wordt vervangen als volgt: "25° van de geschillen betreffende vergelding, discriminatie en
andere vormen van nadelige behandeling of nadelige maatregelen, die verband houden met de melding van
een inbreuk in de zin van de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken
op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector;"; 2°
de bepaling onder 25°, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, wordt vernummerd tot 26° ; 3°
de bepaling onder 27°, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2019, wordt opgeheven. Art. 45. In artikel
581 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 mei 2019, worden de volgende wijzigingen
aangebracht: 1° de bepaling onder 14°, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017, wordt opgeheven; 2°
de bepaling onder 15°, ingevoegd bij de wet van 2 mei 2019, wordt opgeheven. Art. 46. Artikel
584, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2020, wordt aangevuld
met de bepaling onder 8°, luidende: "8° herstelmaatregelen tegen de represailles treffen,
met inbegrip van voorlopige maatregelen in afwachting van de beslechting van de gerechtelijke procedure,
in het kader van de geschillen bedoeld in artikel 578, 25°, van dit wetboek.". Afdeling 8.
- Wijzigingen van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging van netwerk-
en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid Art. 47. In artikel 4,
§ 3, eerste lid, van de wet van 7 april 2019 tot vaststelling van een kader voor de beveiliging
van netwerk- en informatiesystemen van algemeen belang voor de openbare veiligheid worden de woorden
"met uitzondering van de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1 van titel II en van artikel 26" vervangen
door de woorden "met uitzondering van de bepalingen van titel 1, van titel 2, hoofdstuk 1, van titel
5 en van artikel 26". Art. 48. Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder
34°, luidende: "34° "kwetsbaarheid": een zwakheid, vatbaarheid of gebrek van een activum
of van een netwerk- en informatiesysteem die of dat kan worden uitgebuit door een cyberbedreiging als
bedoeld in artikel 2, punt 8), van Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van
17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de
certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van
Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening).". Art. 49. In titel 5, hoofdstuk
1, afdeling 2, van dezelfde wet wordt een artikel 62/1 ingevoegd, luidende: "Art. 62/1. §
1. Onverminderd de toepassing van de wet van 28 november 2022 inzake de bescherming van personen die
inbreuken op het Unierecht of het nationaal recht melden die binnen een juridische entiteit in de private
sector zijn vastgesteld, kan iedere natuurlijke of rechtspersoon aan het nationale CSIRT het bestaan
melden van een mogelijke kwetsbaarheid als bedoeld in artikel 6, 34°. Deze bepaling doet evenmin
afbreuk aan de wettelijke bepalingen over de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht
of het nationaal recht melden die binnen een juridische entiteit in de overheidssector zijn vastgesteld. De
melding gebeurt schriftelijk, volgens de procedure die op de website van het nationale CSIRT beschreven
is. § 2. Met inachtneming van de voorwaarden opgesomd in artikel 62 kan het nationale
CSIRT de beveiliging van een netwerk- en informatiesysteem observeren, onderzoeken en testen om te bepalen
of er sprake is van een mogelijke kwetsbaarheid of om de door de melder gebruikte methoden na te gaan.
Indien het om een aanbieder van essentiële diensten of digitaledienstverlener gaat, informeert het nationale
CSIRT de bevoegde sectorale overheid dat het van plan is om op basis daarvan maatregelen te nemen, en
bezorgt het haar de daaruit voortvloeiende resultaten. § 3. Het nationale CSIRT waarborgt
de volledigheid, integriteit, duurzame opslag en geheimhouding van de informatie die via de melding wordt
overgemaakt, alsook van de identiteit van de persoon die de informatie heeft overgemaakt voor zover deze
persoon hierom verzoekt en de in artikel 62/2 bedoelde voorwaarden naleeft. De toegang tot deze
informatie wordt beperkt tot personen die daartoe door de directeur van het nationale CSIRT gemachtigd
zijn, behalve indien het delen van deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken opgesomd
in artikel 60. § 4. De directeur van het nationale CSIRT ziet toe op de naleving van
de in dit artikel vermelde voorwaarden. Daartoe werkt hij interne procedures uit.". Art. 50.
In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 62/2 ingevoegd, luidende: "Art. 62/2. § 1. In
het kader van de procedure bedoeld in artikel 62/1 plegen melders geen misdrijf voor feiten die noodzakelijk
zijn voor de melding, op voorwaarde dat: 1° zij zonder bedrieglijk opzet of het oogmerk om
te schaden hebben gehandeld; 2° zij de organisatie die verantwoordelijk is voor het systeem,
het proces of de controle zo snel mogelijk en uiterlijk op het ogenblik van de melding aan het nationale
CSIRT hebben ingelicht over de ontdekking van een mogelijke kwetsbaarheid; 3° zij niet verder
zijn gegaan dan nodig en evenredig was om het bestaan van een kwetsbaarheid na te gaan; 4°
zij de informatie over de ontdekte kwetsbaarheid niet openbaar hebben gemaakt zonder de toestemming van
het nationale CSIRT. § 2. Personen die informatie melden over een mogelijke kwetsbaarheid
waarvan zij in het kader van hun beroep kennis hebben gekregen, worden niet geacht hun beroepsgeheim
te hebben geschonden en kunnen op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld voor de overdracht van
informatie die noodzakelijk was om een mogelijke kwetsbaarheid aan het nationale CSIRT te melden.
§ 3. Voor elke andere mogelijke aansprakelijkheid van melders die voortvloeit uit handelingen
of nalatigheden die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de procedure bedoeld in artikel 62/1
en die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, blijft het toepasselijke recht gelden.". Afdeling
9. - Wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen Art. 51.
Artikel 1, eerste lid, van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, gewijzigd
bij de wet van 15 september 2013, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende: "5°
op te treden als federale coördinator voor externe meldingen van inbreuken in de private sector overeenkomstig
de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale
recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector.". Afdeling 10. - Wijziging
van de wet van 12 mei 2019 tot oprichting van een Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering
van de rechten van de mens Art. 52. Artikel 5, eerste lid, van de wet van 12 mei 2019 tot oprichting
van een Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens wordt aangevuld
met de bepaling onder 8°, luidende: "8° Het Instituut vervult de opdrachten bedoeld in de
artikelen 24, § 1, en 25 van de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders
van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private
sector.". Afdeling 11. - Wijziging van het Sociaal strafwetboek Art. 53. In boek 2,
hoofdstuk 1, van het Sociaal Strafwetboek, wordt een afdeling 3/2 ingevoegd met als opschrift: "Intern
meldkanaal voor melders" Art. 54. In afdeling 3/2, ingevoegd bij artikel 53, wordt een artikel
133/1 ingevoegd, luidende: "Art. 133/1. Onder voorbehoud van artikel 33, § 1, tweede
lid, van de wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie-
of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector, wordt met een sanctie
van niveau 4 bestraft: 1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die een inbreuk
heeft gepleegd op hoofdstuk 3 van de voormelde wet; 2° de werkgever, zijn aangestelde of zijn
lasthebber, de bevoegde autoriteit of de federale coördinator die een inbreuk heeft gepleegd op artikel
22 van de voormelde wet.". HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen Art. 55. Van de rechten en
middelen waarin deze wet voorziet, is geen afstand of beperking mogelijk bij overeenkomst, door beleid,
of door arbeidsvorm of arbeidsvoorwaarde, met inbegrip van aan geschillen voorafgaande arbitrageovereenkomsten. De
bepalingen van contractuele of statutaire aard of de bepalingen in een collectieve arbeidsovereenkomst
die strijdig zijn met deze wet of met de bepalingen genomen ter uitvoering ervan, alsook de contractuele
bedingen die bepalen dat afgezien wordt van de rechten die erdoor gewaarborgd worden, zijn nietig. De
bepalingen van deze wet zijn van openbare orde. Art. 56. Deze wet wordt in het tweede jaar na
de inwerkingtreding ervan onderworpen aan een gezamenlijke evaluatie door de minister bevoegd voor Justitie,
de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de minister bevoegd voor Volksgezondheid, de minister bevoegd
voor Financiën, de minister bevoegd voor Leefmilieu en de minister bevoegd voor Privacy, onder leiding
van de minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, en de sociale partners
in het kader van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Over deze
wet wordt in het tweede jaar na de inwerkingtreding ervan een openbare raadpleging gehouden. De
minister bevoegd voor Economie brengt aan het eind van elk jaar aan de federale Kamers verslag uit over
de toepassing van deze wet. HOOFDSTUK 10. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen Art.
57. Deze wet treedt in werking twee maanden na de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. In
afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 vanaf 17 december 2023 van toepassing
op de juridische entiteiten in de private sector met 50 tot 249 werknemers. De in het tweede
lid bedoelde afwijking geldt niet voor de entiteiten die onder het toepassingsgebied vallen van de bepalingen
op gebied van financiële diensten, producten en markten en van de bepalingen bedoeld in artikel 4, 1°.
Art. 58. De meldingssystemen die zijn ingesteld overeenkomstig de in artikel 4 bedoelde bepalingen
blijven geldig, maar moeten met deze wet in overeenstemming worden gebracht ten laatste op de datum van
inwerkingtreding van deze wet. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal
worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel,
28 november 2022. FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, A.
DE CROO De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Financiën, V.
VAN PETEGHEM De Minister van Ambtenarenzaken, P. DE SUTTER De Minister van
Justitie, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN Met
's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1)
Kamer van volksvertegenwoordigers : (www.dekamer.be) Stukken : 55-2912 (2022/2023) Integraal
Verslag : 24 november 2022