Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 12-10-2021 t/m 09-12-2022

Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. inzake de reikwijdte en uitvoering van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:259, lid 2 van de Wft (Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel)

De Nederlandsche Bank N.V.;

Na overleg met representatieve organisaties;

Gelet op de artikelen 29.02 en 29.06 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantiestelsel Wft en artikel 26a Besluit prudentiële maatregelen Wft;

Besluit tot het vaststellen van de volgende Beleidsregel reikwijdte en uitvoering depositogarantiestelsel:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Afdeling 2.1. Derdengelden

Artikel 2.1

Van het kunnen vaststellen van de identiteit van een derde, voorafgaand aan de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 29.02, derde lid van het Besluit, is sprake indien de identiteit van de derde blijkt uit:

  • a. de administratie van de betreffende bank, zoals deze is op of voor de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel; of

  • b. een door de rekeninghouder gevoerde professionele administratie, mits voor of op de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel uit de administratie van de bank blijkt dat het deposito ten behoeve van één of meer derden wordt gehouden.

Artikel 2.2

DNB kent vergoedingen uit hoofde van het DGS aan een derde toe indien aangetoond is of kan worden dat de informatie die DNB nodig heeft voor het vaststellen van de hoogte van de aanspraak van de derde reeds bestond voor de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel.

Afdeling 2.2. Uitsluitingen

Artikel 2.3

  • 1 Bij het vaststellen van de vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 3:261, eerste lid van de Wet, beschouwt DNB de volgende overheden als overheden op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid, aanhef en onderdeel a, sub 8 van het Besluit:

    • a. de Staat;

    • b. provincies;

    • c. gemeenten;

    • d. waterschappen;

    • e. de Openbare lichamen BES;

    • f. Buitenlandse en supranationale overheden die vergelijkbaar zijn met de overheden in onderdeel a tot en met e.

  • 2 Bij het vaststellen van de vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 3:261, eerste lid van de Wet, beschouwt DNB het depositogarantiestelsel wel van toepassing op entiteiten met een publiekrechtelijke grondslag die geen direct en integraal onderdeel zijn van de overheden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.4

Wanneer een depositohouder een niet-natuurlijk persoon zonder rechtspersoonlijkheid is die classificeert als een onderneming op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid van het Bbpm, kent DNB voor dit deposito geen vergoeding toe aan de personen die als leden van de vennootschap of soortgelijke groepering aanspraak maken op het deposito.

Hoofdstuk 3. Uitvoering

Artikel 3.1

  • 2 In het geval een depositohouder over meerdere deposito’s bij een bank beschikt en het in aanmerking komende bedrag het dekkingsniveau overschrijdt, bepaalt de rangorde in welke volgorde in aanmerking komende deposito’s worden uitgekeerd of beschermd bij de toepassing van een afwikkelingsregeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De rangorde bedoeld in het eerste lid is als volgt:

    • a. Betaalrekeningen

    • b. Spaarrekeningen

    • c. Termijndeposito’s

    • d. Rekeningen die geen betaalrekening, spaarrekening of termijndeposito zijn en waarvan DNB op grond van de door de betreffende bank aangeleverde gegevens het in aanmerking komende bedrag kan vaststellen

    • e. Rekeningen waarvan DNB niet op grond van door de betreffende bank aangeleverde gegevens het in aanmerking komende bedrag kan vaststellen.

  • 4 In het geval een depositohouder over meerdere deposito’s beschikt binnen één categorie uit de rangorde in het derde lid, en het in aanmerking komende bedrag het dekkingsniveau overschrijdt, bepaalt de hoogte van de verschillende in aanmerking komende deposito’s in welke volgorde deze worden uitgekeerd of beschermd bij de toepassing van een afwikkelingsregeling als bedoeld in het eerste lid. Het kleinste in aanmerking komende deposito wordt als eerste vergoed respectievelijk beschermd.

Artikel 3.2

In het geval van deposito’s die worden aangehouden in een vreemde valuta waarvoor de Europese Centrale Bank geen referentiekoers bepaalt, stelt DNB de referentiekoers vast die gold op de datum bedoeld in het tweede lid van artikel 29.06 van het Besluit, aan de hand van:

  • 1. De door de centrale bank behorende bij de valuta waarin de deposito’s worden aangehouden gepubliceerde referentiekoers die behoort bij de valuta waarin de deposito’s worden aangehouden, of als een dergelijke referentiekoers ontbreekt:

  • 2. Het berekenen van een middenkoers, in het geval de betreffende centrale bank geen referentiekoers publiceert maar wel aankoopkoersen en verkoopkoersen; dan wel

  • 3. Valutakoersen zoals gepubliceerd door een koersinformatieleverancier, in het geval het niet mogelijk is om een referentiekoers vast te stellen aan de hand van de mogelijkheden in het eerste of tweede lid.

Artikel 3.3

Bij het vaststellen van de vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 3:261 van de Wet, worden verplichtingen van de depositohouder jegens de bank als volgt buiten beschouwing gelaten:

  • a. indien sprake is van een negatief rekeningsaldo, veronderstelt DNB bij het vaststellen van de vergoeding het saldo als nihil;

  • b. indien het bedrag aan aangegroeide maar nog niet gecrediteerde rente negatief is, veronderstelt DNB bij de bepaling van de vergoeding het te crediteren rentebedrag als nihil.

Artikel 3.4

  • 1 Bij toepassing van het depositogarantiestelsel dient een depositohouder DNB op de hoogte te stellen van de aanwezigheid van een tijdelijk hoog deposito. DNB stelt daartoe een formulier beschikbaar.

  • 2 In het geval een depositohouder aanspraak maakt op aanvullende bescherming als bedoeld in het eerste lid, stelt DNB de aanvullende bescherming per depositohouder per bank gelijk aan de hoogte van de oorspronkelijke storting waarbij geldt dat:

    • a. de aanvullende bescherming per depositohouder per bank niet hoger kan zijn dan 500.000 euro;

    • b. het totale gegarandeerde bedrag per depositohouder niet hoger kan zijn dan het totale saldo van de tegoeden die de depositohouder bij de bank aanhoudt.

  • 3 In het geval van doorstorting van een deposito als bedoeld in het eerste lid naar een andere rekening, vangt de beschermingstermijn van drie maanden, als bedoeld in artikel 29.02, vierde lid van het Besluit, aan op de datum van storting op de oorspronkelijke rekening.

  • 4 Ten behoeve van het onderzoek naar het bestaan van een tijdelijk hoog deposito, kan DNB een depositohouder verzoeken om aanvullende informatie te verstrekken die samenhangt met het tijdelijk hoog deposito.

Artikel 3.5

  • 1 In het geval een depositohouder over één of meerdere rekeningen beschikt bij een bank in Nederland en tevens over één of meerdere rekeningen beschikt bij een bijkantoor van dezelfde bank in een andere lidstaat, keert DNB het toegekende bedrag aan de deposant uit en geschiedt de uitkering niet via het DGS van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.

  • 2 In het geval een depositohouder over rekeningen beschikt bij bijkantoren van dezelfde bank in verschillende andere lidstaten dan Nederland, keert DNB het gedekte bedrag aan de deposant uit en geschiedt de uitkering niet via één van de DGS-autoriteiten van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.

Artikel 3.6

De berekening van aangegroeide rente, zoals vastgelegd in artikel 29.06, tweede lid van het Besluit, wordt als volgt toegepast in het geval sprake is van een gestructureerd deposito als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 43, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014:

  • a. voor zover de hoogte van nog niet gecrediteerde rente op de datum, bedoeld in artikel 29.06, tweede lid van het Besluit, niet meer afhankelijk is van externe (markt)factoren, kwalificeert deze als te zijn aangegroeid als bedoeld in 29.06, tweede lid, van het Besluit;

  • b. voor zover de hoogte van nog niet gecrediteerde rente of premie op de datum, bedoeld in artikel 29.06, tweede lid van het Besluit, nog onderhevig is aan externe (markt)factoren, kwalificeert deze niet als te zijn aangegroeid als bedoeld in 29.06, tweede lid, van het Besluit.

Artikel 3.7

  • 2 Alvorens de vergoeding bedoeld in het eerste lid beschikbaar te stellen, wijst DNB de depositohouder op de mogelijke fiscale consequenties van het direct ontvangen van de vergoeding.

  • 3 Waar dit mogelijk is, ondersteunt DNB een constructie voor depositohouders om dat deel van de toegekende vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel dat samenhangt met een lijfrenterekening als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 of stamrechtspaarrekening als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, uit te laten keren op een andere rekening waarmee de toepasselijke fiscale behandeling kan worden voortgezet.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

Artikel 4.2

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel.

De beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 10 juli 2017

De Nederlandsche Bank N.V.,

F. Elderson,

directeur

Naar boven